Onbegrip begrepen

40 Taalfilosofische gesprekken over communicatie

Deze serie verscheen in de zomer van 2021 in het online tijdschrift voor taal- en letterkunde Neerlandistiek.

1.   Taalverwarringopenen ▾

Waarin de lezer midden in een taalfilosofisch gesprek valt over de Toren van Babel als oudste vindplaats van taalverwarring en blijkt dat zelfs 1,5 meter afstand tot miscommunicatie kan leiden.

  • Taal is eigenlijk helemaal niet zo geschikt voor communicatie, vind ik.
  • Hoe bedoel je?
  • Nou, al dat onbegrip, al die miscommunicatie? Neem nou de overheid met die moeilijke teksten of ziekenhuizen met hun patiëntenvoorlichting.
  • O, die overbekende voorbeelden. Als je informatie niet afstemt op de doelgroep, is er geen sprake van communicatie, dat is wel duidelijk. Daar kun je taal niet de schuld van geven.
  • Oké, maar los daarvan praten mensen toch heel vaak langs elkaar heen.
  • Leg eens uit.
  • Kijk naar Amerika waar Democraten en Republikeinen niet meer met elkaar kunnen praten. Of hier in Nederland het klimaatdebat of gesprekken over euthanasiewetgeving.
  • Dat ligt toch ook niet aan taal, dan gaat het toch om verschillen van mening?
  • Maar zelfs als mensen elkaar echt willen begrijpen, lukt het vaak niet. Wij begrijpen elkaar nu ook nog niet.
  • Kun je dan preciezer zeggen wat je bedoelt?
  • Neem bijvoorbeeld de zwartepietendiscussie of een poosje terug dat Kamerdebat over de val van Rutte III of het gescheld op sociale media of gewoon een misverstand in een alledaags gesprek. We zitten allemaal in onze eigen bubbel.
  • Je bedoelt dat je taal niet zo geschikt vindt om meningsverschillen te overbruggen?
  • Ja, en ik denk ook dat het veel erger is dan vroeger, en dat het steeds erger wordt met nepnieuws en politieke debatten. Ik denk dat er steeds meer taalverwarring is.
  • Je zegt ‘steeds meer’. Dat lijkt me moeilijk te onderzoeken, of het vroeger minder erg was. En met taalverwarring bedoel je, neem ik aan, ‘onbegrip door taal’. Nou, daar valt wel wat over te zeggen. Want dat is van alle tijden.
  • O, dus dat weet je wel van vroeger, dat er taalverwarring was?
  • Ja, weleens gehoord van de Toren van Babel?
  • Dat is toch een verhaal uit de Bijbel, en dat heeft toch iets te maken met de verschillende talen in de wereld?
  • Nou ja, daar valt wel wat meer over te zeggen dan alleen dat. Hier, lees eerst maar eens het hele verhaal:

De Toren van Babel

Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken. Toen de mensen in oostelijke richting trokken, kwamen ze in Sinear bij een vlakte, en daar vestigden ze zich. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we van klei blokken vormen en die goed bakken in het vuur.’ De kleine blokken gebruikten ze als stenen, en aardpek als specie. Ze zeiden: ‘Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. Dat zal ons beroemd maken, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’

Maar toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal, dacht de HEER, en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. Laten we naar hen toe gaan en spraakverwarring onder hen teweegbrengen, zodat ze elkaar niet meer verstaan. De HEER verspreidde hen van daar over de hele aarde, en de bouw van de toren werd gestaakt.

  • Wat moet ik hier nu mee? Het blijft een verhaal uit de Bijbel. Mooi hoor, maar zo’n mythe is nu toch volledig achterhaald? Ik dacht dat het ging over verschillende talen, maar dat lees ik er niet in. En bovendien, ook al zou dat wel zo zijn, we hebben nu toch vertaalapps en Google Translate. Ik vind dit een vreemd begin van een serie taalfilosofische gesprekken over communicatie.
  • Jij wilde toch iets weten over de oorzaken van taalverwarring? Dan begin ik graag bij de oudste ‘verklaring’ die we kennen. Sorry, je kunt altijd nog afhaken, maar wil je iets van taalverwarring begrijpen, dan moet ik er wel iets meer over vertellen.
  • Maar zo’n mythe staat toch te ver van ons af, in onze wereld van miscommunicatie.
  • Hoezo? Verklaar je nader. Wat bedoel je dan met miscommunicatie?
  • Nou, een heel eenvoudig voorbeeld. Een paar maanden geleden was ik met mijn vriendin een weekendje aan het fietsen, en we kwamen bij een sluis. We konden daar ergens op de kade zitten, en kregen het erover hoe groot het verschil in waterhoogte was. Zij zei dat het wel bijna een meter was, en ik dacht dat het maximaal een halve meter was. ‘Ga maar kijken’, zei ze. Ik liep naar de sluisdeur, waar nog enkele mensen stonden. En plotseling hoorde ik haar roepen ‘1,5 meter!’ Ik liep terug en zei dat ze echt niet kon schatten, en we kregen er woorden over. Ik vond dat ze niet zomaar iets over hoogteverschil naar mij kon roepen. Ze kon immers van die afstand niet goed zien dat het nog geen halve meter was! Pas na wat mokkend zwijgen en heen en weer ruziën zei ze: ‘Ja, maar ik bedoelde dat je 1,5 meter afstand moest houden van die andere mensen.’
  • Is zo’n voorbeeld niet al te gezocht?
  • Nee, het is echt gebeurd. En dat is toch ook taalverwarring? Over dat soort miscommunicatie wil ik het graag hebben.
  • Oké, als jij nu op zoek gaat naar dit soort ‘kleine’ voorbeelden van alledaagse miscommunicatie, dan praat ik eerst verder vanuit een ‘groot’ verhaal over taalverwarring. En dan moeten we maar hopen dat we in de gesprekken dichter bij elkaar komen. Volgende keer verder.

2.   De kracht van een mytheopenen ▾

Waarin opnieuw de Toren van Babel een rol speelt en hoe die mythe een verklaring kan zijn voor een probleem in de werkelijkheid. En waarin Roodkapje en koning Midas hun opwachting maken om dit punt te verduidelijken.

  • Waarom wil je het nu weer hebben over die mythe over de Toren van Babel?
  • Jouw vraag was waarom mensen elkaar vaak niet begrijpen. En er is een beroemde mythe die daarvoor een ‘verklaring’ wil geven.
  • Ja, maar een mythe is toch zoiets als een sprookje. Het blijft een verzonnen verhaal dat leuk is om te vertellen.
  • Dat is wel wat kort door de bocht – te kort. Natuurlijk, een mythe is een verhaal, een godenverhaal waarin vaak ook mensen of bijzondere dieren voorkomen. Maar er is meer. Er zijn ook mythen waarin het gaat over een schijnbaar onoplosbaar probleem in onze werkelijkheid. Bijvoorbeeld het probleem dat mensen elkaar vaak niet begrijpen. Zo’n probleem wordt dan verklaard door een verhaal dat ons leert dat wij mensen iets niet goed doen, en hoe wij anders moeten gaan leven. Ze doen soms denken aan sprookjes, zoals het sprookje van Roodkapje waarin verhaald wordt wat er gebeurt als je toch van het pad afgaat. Maar een mythe is meer dan een moralistisch sprookje, het gaat in mythen om een ethische vertelling over ‘diepere waarheden’ in het leven van de mens, van de mensheid.
  • Een diepere waarheid? En dat bij mijn probleem van taalverwarring?
  • Ja, laat ik eerst zo’n ‘diepere waarheid’ eens uitleggen met een andere mythe, namelijk die van koning Midas. Ken je die mythe?
  • Je bedoelt dat verhaal waarin alles wat Midas aanraakt in goud verandert, waardoor hij dreigt te verhongeren?
  • Inderdaad. Uiteindelijk wast koning Midas zich in een rivier, de Paktolos, en komt het weer goed. Die rivier bestaat echt, in Turkije, nu onder de naam Sart Çayı. Deze rivier stond in de Oudheid bekend door het edelmetaal dat er in voorkwam, een legering van goud en zilver, dat de basis vormde voor de eerste kapitalistische munteconomie in Lydië, in midden-Turkije. Hoe kwam dat edelmetaal daar?
  • Ja ho, je had het over een ‘diepere waarheid’, waar blijft die nou?
  • Niet zo ongeduldig, die komt eraan, eerst even dit. In die eerste kapitalistische economie ging het steeds meer alleen maar over geld. En geld kan van de mens een geldwolf maken. Dus toen koning Midas eens een dronken sater, een ‘bosgod’, het leven redde, en die sater de metgezel bleek te zijn van de wijngod Dionysos – ja ook wijn en dronkenschap zouden een mythe kunnen opleveren – wilde Dionysos koning Midas graag bedanken, en zei dat Midas alles kon vragen wat hij wilde. ‘Echt?’, vroeg Midas. ‘Laat dan alles wat ik aanraak in goud veranderen.’ Dat deed Dionysos (met een satirisch lachje). Vol vreugde gaf Midas een feestmaal en tastte toe ... Gelukkig kreeg hij in een droom te horen hoe hij gered kon worden van zijn goudmacht. Hij moest zich gaan wassen in de rivier. En zo is het gekomen dat de rivier de Paktolos vol zit met edelmetaal. En zo wordt ook de ‘diepere waarheid’ onthuld dat geld, de basis voor een materieel bestaan, ook een bedreiging is voor ons echte bestaan.
  • Oké, dus die diepere waarheid is dat geld ook een bedreiging kan zijn. En die diepere waarheid wordt dan op een of andere manier ‘bewezen’ door die rivier vol met deeltjes edelmetaal, waar koning Midas zich in heeft gewassen. Maar nu wil ik toch terug naar die mythe van de Toren van Babel. Wat zou die dan verklaren?
  • Hier gaat het om het probleem van de grote variatie aan talen in de wereld, waardoor niet iedereen elkaar verstaat. En dan gaat de mythe als volgt: Ooit was er wel één taal, maar de mensheid wilde samenwonen in een grote stad, en bouwde daar voor eigen glorie een hemelbestormende toren. Nee zegt God dan, dat is niet goed, jullie moeten je verspreiden over de hele aarde. En zo komt het dat de mensheid over de hele wereld zoveel verschillende talen spreekt. En zo wordt een ‘diepere waarheid’ onthuld dat wij als mensheid in verwarring raken wanneer wij torens tot in de hemel bouwen, en niet op aarde willen blijven. Want het is onze taak om de aarde tot in alle uithoeken te gaan bewonen.
  • Goed, laat dat waar zijn, dat neem ik dan maar aan. Maar dan nog blijft de vraag, waarom bestaat die straf dan uit ‘verschillende talen’?
  • Als dat je vraag is, dan moet ik de volgende keer nog iets meer vertellen over deze mythe.

3.   Babylonische spraakverwarringopenen ▾

Waarin de Toren van Babel een waarschuwing blijkt tegen de totalitaire stadscultuur, maar nog steeds niet duidelijk wordt waarom een opperwezen met taalverwarring op de proppen kwam als straf voor de hoogmoed van de stedelingen die tot in de hemel wilden reiken.

  • Je zei dat je nog iets moest vertellen over die mythe, de Toren van Babel, en de straf van de taalverwarring.
  • Alleen die eerste zin al: ‘Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken.’
  • Ja, als dat nu zou kunnen! Geen tolken nodig in de EU. De toespraak van president Kim van Noord-Korea direct te begrijpen in het cultureel centrum in Sint-Niklaas. Hamlet te volgen op het Polynesische Bora Bora, in de eigen taal.
  • Eigen taal? Nee, dat begrip is dan overbodig.
  • Is daar iets over bekend, over die ene taal?
  • Nee, maar het is wel een logische gedachte. Als de mensheid ontstaat, en de eerste mensen beginnen te spreken, dan zullen ze dat wel in dezelfde taal hebben gedaan. En als dan de mensen overal heen trekken, dan zullen zich per groep wel verschillen ontwikkelen.
  • Oké, maar dan heb je deze mythe dus helemaal niet nodig. Dan is dat dus een ‘logische’ ontwikkeling, al die talen.
  • Maar het is de vraag of het in de mythe wel om al onze verschillende talen gaat.
  • Hoezo? Je begon toch zelf over die eerste zin waarin het gaat over die ene taal.
  • Ja, maar direct voor dit verhaal staat dat al er verschillende volken waren die elk hun eigen taal spraken. Dus dat kan het probleem niet zijn. Ook al spreken we verschillende talen, we kunnen elkaar best begrijpen. Je noemde toch zelf in het eerste gesprek al de vertaalapps.
  • Oké, maar nu verder. Het gaat dus over een toren en taalverwarring. Ik zie de link niet.
  • Dat ís ook lastig. Maar die link is er wel degelijk. Die zie je als je dieper in het verhaal duikt. Er staat dat de mensen tegen elkaar zeggen: ‘Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. Dat zal ons beroemd maken, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’ De mensen wilden dus dicht bij elkaar blijven wonen. Ze wilden beroemd worden, en ze waren misschien ook bang om zich over de hele aarde te verspreiden.
  • Daar is toch niets mis mee! Kijk naar onze prachtige torens. Het Empire State Building, met antenne meegerekend 440 meter hoog, de Burj Khalifa in Dubai, bijna 830 meter, met de hoogste moskee ter wereld op verdieping 158.
  • Let op, het gaat over een ‘toren die tot in de hemel reikt’. Maar let vooral op de humor in dit verhaal. God daalt af uit de hemel. Het is alsof hij zegt: ‘Dank voor die handige trap, ik kom eens kijken hoe ver jullie gevorderd zijn.’ En wat doet God? Hij roept niet: ‘Wat een prachtige toren op weg naar mij toe!’ Nee, hij lijkt wel bang voor de mensen, en zegt: ‘Alles wat ze verder nog van plan zijn ligt nu binnen hun bereik.’
  • Oké, zoiets als nu dus de plannen om op de planeet Mars te gaan wonen? Maar is die God daar dan bang voor? En zorgt hij daarom voor taalverwarring? Ik zie die link met taalverwarring echt nog steeds niet.
  • Die link ga je zien. Maar eerst nog een omweg. Deze mythe, zo is het vermoeden, is ontstaan in een tijd dat de mensen steden gingen bouwen. Er ontstond toen een tegenstelling tussen een meer vrije plattelandscultuur en een meer totalitaire stadscultuur, met Babel als hoofdstad van Babylonië. Het gaat om kritiek op een stadscultuur waar mensen beschermd worden, maar zich dan wel moeten onderwerpen aan gezag dat ook kan overgaan in dictatuur, in een systeem van hoogmoed van machthebbers. Dus de ‘vrije mens’ met zijn eigen stukje grond, zijn eigen leven, tegenover een totalitair regime. Zoiets moet toch ook voor jou herkenbaar zijn in hedendaagse politieke systemen.
  • Ja ja, natuurlijk. En interessant zo’n interpretatie. Laat ik daarin eens meegaan. De mythe waarschuwt dus tegen de totalitaire stadscultuur door van de toren tot in de hemel een symbool te maken van hoogmoed tegen een godheid. Het is dus een mythe over de mens die op aarde hoort en een God die de hemel bewoont. Maar als zo’n godheid dan wil straffen, dan zijn er toch effectievere middelen? Bijvoorbeeld een bliksemende Zeus die de Toren vernielt.
  • En toch zegt de mythe: de straf is taalverwarring. En daar is een verklaring voor. Daarover de volgende keer.

4.   Taalverwarring als straf voor ...?openen ▾

Waarin de Twin Towers vergeleken worden met de Toren van Babel en kerkvader Augustinus (354-430) verrassend modern blijkt als hij verklaart waarom God nu juist taalverwarring gebruikte als straf voor hoogmoed.

  • Laten we dit vasthouden. Jij vraagt je af waarom mensen elkaar vaak niet begrijpen. En er is een mythe die dit probeert te verklaren.
  • Ik begrijp van de vorige keer dat die taalverwarring eigenlijk geen straf is voor die toren maar, zoals jij zegt, voor de hoogmoed van het ‘tot in de hemel reiken’. Hoe kom je daarbij?
  • Dat verzin ik niet, dat zegt een oude kerkvader, dat zegt Augustinus.
  • Nu haal je er een oude kerkvader bij!
  • Ja, maar die Augustinus was niet zomaar iemand. Zijn kennis lijkt nu niet modern, maar hij was een diep denker. Hij wordt nu nog steeds aangehaald, bijvoorbeeld met zijn gedachten over het ontstaan van de tijd. Over hem bestaat een hele bibliotheek!
  • Goed, en hoe ziet Augustinus dat dan?
  • Augustinus heeft een monumentaal werk geschreven van meer dan duizend pagina’s, met als titel De stad van God. Hij schreef het in het begin van de vijfde eeuw, toen de ‘eeuwige stad’ Rome bijna ten onder ging aan barbaarse plunderingen. Je kunt zijn werk lezen als een maatschappijkritiek. Augustinus houdt, in een tijd van opkomend christendom, een pleidooi voor een nieuwe maatschappelijke orde. Het gaat, zo benadrukt hij voortdurend, niet om een stad of toren van mensen om de hemel te bestormen, maar om het vestigen van de stad van God op aarde.
  • Ja, en dan nu die taalverwarring?
  • Jij vroeg waarom de godheid niet op een andere manier straft, bijvoorbeeld door de toren te vernietigen. En zoiets hebben mensen ook wel geroepen bij het drama van de Twin Towers, dat dat een straf van God was. Maar nee, zegt Augustinus. Het gaat niet om de toren, maar om de hoogmoed die eruit spreekt.
  • Nu komen we dus toch eindelijk tot de kern?
  • Ja, zegt Augustinus in een mooie verklaring, het gaat om hoogmoed. Want waarin komt hoogmoed tot uitdrukking? Die komt tot uitdrukking in de taal. Ik laat Augustinus graag zelf aan het woord: ‘Omdat de heerschappij van een regeerder haar zetel in zijn tong heeft, is de hoogmoed ook daarin gevonnist.’ Als de mens niet wil begrijpen dat hij van de aarde is, wordt hij ook niet meer begrepen door de mensen aan wie hij bevelen geeft. En Augustinus vervolgt dan: ‘Zo werd die samenzwering tenietgedaan: iedereen liep weg van degene die hij niet begreep en sloot zich alleen maar aan bij iemand met wie hij kon spreken.’
  • Wacht even, begrijp ik nu goed dat Augustinus zegt dat door die hoogmoed iedereen alleen maar de mensen opzoekt door wie hij wel verstaan wordt? Dat is dus zoiets als: iedereen met soortgenoten in zijn eigen bubbel waar we het eerder over hadden.
  • Ja, zie je wel dat Augustinus verrassend modern is!
  • Dat moet ik eens goed tot me laten doordringen. Maar ik blijf nog wel met een vraag zitten. Ik begrijp nu iets van die taalverwarring als straf. Maar wát wordt er dan verward in taal? Wat is dan precies die miscommunicatie?
  • Ook daarvoor kunnen we nog dieper kijken in het verhaal, de volgende keer. Maar dan wordt het nog ingewikkelder.

5.   Wat is toch taalverwarring?openen ▾

Waarin de taal zelf een hoofdrol speelt in het achterhalen van wat taalverwarring is en de verwarring tegelijk een hoogtepunt bereikt in vertaalverwarring, doordat het Hebreeuws drie verschillende woorden blijkt te hebben voor taal.

  • Ik probeer nog steeds je mythologische benadering te volgen. De vraag is: waarom bestaan er zoveel verschillende talen? Het ‘mythische’ antwoord is: de mensheid ging niet de aarde bewonen, maar wilde in een stad met een toren tot in de hemel reiken. En dan zorgt een godheid ervoor dat ze elkaar niet meer verstaan, zodat ze die toren niet meer afbouwen. Want die toren ontstond uit hoogmoed. En hoogmoed uit zich in taal. En dan worden ze verspreid over de hele aarde. Vandaar alle verschillende talen en de ‘onverstaanbaarheid’ tussen mensen.
  • Ja, dat is zo ongeveer de lijn.
  • Maar je zei ook dat in die tijd best bekend was dat er verschillende talen werden gesproken, dus die taalverwarring kan moeilijk slaan op de verscheidenheid aan talen.
  • Inderdaad, we moeten nauwkeuriger kijken naar wat er met taal wordt bedoeld. En nu wordt het wat taaltechnisch.
  • Brand los. Ik ga mijn best doen het te volgen.
  • Die mythe over de toren van Babel is geschreven in het Hebreeuws. En in het Hebreeuws worden drie verschillende woorden gebruikt voor taal.
  • Oké, ik zet me schrap.
  • In het verhaal vlak vóór de mythe staat dat alle volken hun eigen taal spreken. Hier staat in het Hebreeuws lasjoon. Dit woord betekent ook ‘tong’, en is nu in het moderne Hebreeuws het meest algemene woord voor taal.
  • Laat me raden: in het verhaal van de Toren van Babel komen die twee andere woorden voor taal voor?
  • Jij hebt me door! En deze twee woorden staan beide al in de eerste zin, waar in de meeste vertalingen één woord staat: ‘Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken.’ Het eerste woord is safa, en dat werd ook gebruikt voor ‘lip’ of ‘spraak’. Het tweede woord is davar, en dat betekent ‘woord’ maar vooral ook ‘daad’, ‘ding’, ‘gebeurtenis’. De eerste zin zou je heel letterlijk als volgt kunnen weergeven: ‘Heel de aarde was één van spraak en één van woorden.’ Maar heel opmerkelijk, als het later in het verhaal over de spraakverwarring gaat, dan staat er niet woord maar spraak. Alleen de ‘hoorbare taal’ zou dus worden verward.
  • Juist, ik denk mee. Het gaat dus niet om dat woordje davar. Dat lijkt me ook logisch, want dan zou het gaan om woorden die verbonden zijn met daden, dingen en gebeurtenissen. En dat kan niet kloppen, want wij verzinnen elke dag nieuwe woorden voor nieuwe dingen en gebeurtenissen, en met succes. Of wij lenen woorden uit het Engels, dat voor een steeds groter wordend deel van de mensheid al de tweede taal is waarin wij elkaar toch aardig begrijpen.
  • Inderdaad. In deze mythe over taalverwarring lijkt het alleen te gaan om de spraak, hoe woorden over de lippen komen (om safa), om de hoorbare taal.
  • Sorry dat ik moet lachen, maar toen je dat zei dacht ik: dat is toch eerder een technisch-auditief probleem dat al handig commercieel is opgelost door Specsavers, Beter Horen en Schoonenberg?
  • Zo kun je natuurlijk elke mythe platslaan. Maar ik moet bekennen dat ik ook niet goed weet hoe ik ermee moet omgaan. Mijn poging om met de analyse van de drie Hebreeuwse woorden voor taal verder te komen, loopt vast. We kunnen nauwelijks iets zeggen over die woorden in een verhaal van een paar duizend jaar oud, in een context die voor ons niet meer te achterhalen is.
  • En toch vind jij de mythe belangrijk?!
  • Ja, er zijn mythen die over een schijnbaar onoplosbaar probleem in onze wereld iets heel belangrijks zeggen door een ‘verklaring’ te geven. Een schijnbaar onoplosbaar probleem is ook jouw vraag: ‘Waarom begrijpen mensen elkaar vaak niet?’ En deze mythe heeft al eeuwenlang de mensheid gefascineerd.
  • Maar fascinatie is geen verklaring. We komen er niet uit, vrees ik. Weet je wat? Wij gaan pas verder als jij deze oude mythe kunt toepassen op de wereld waarin wij nu leven.
  • Oké, ik ga de volgende keer een poging doen. Maar dan vraag ik ook iets van jou. Dan moet jij mij een voorbeeld geven van wat jij meemaakt in wat jij miscommunicatie noemt.

6.   Babel digitaalopenen ▾

Waarin de mythe van de Toren van Babel in een eigentijds jasje wordt gestoken en duivels vrij spel krijgen, maar waarin ook de deur op een kier wordt gezet om miscommunicatie tegen te gaan.

  • Hier is mijn poging voor een hedendaagse Toren van Babel. Je bracht me zelf op het idee, toen je in een eerder gesprek over onbegrip over bubbels begon.

De Toren van i-Bubbel

Ooit werd op de hele aarde één enkele taal gesproken. Toen de mensen steeds meer wilden communiceren, ontwikkelden ze een digitaal informatiesysteem van bits en bytes. En ze vestigden zich daarin, achter eigen vensters, windows geheten. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we van silicium chips maken voor bestanden in mega, giga, tera en peta.’ De bestanden stapelden ze op in datacenters, met bekabeling ertussen. Ze zeiden: ‘Laten we een netwerk maken, een internet, met satellieten die tot hoog in de hemel reiken. Dat zal ons doen voortleven in www, en dan zullen we nooit uitgelogd zijn bij elkaar.’

Maar toen daalde de PROVIDER af uit de Cloud om te kijken naar het kosmische wereldweb dat de mensen aan het bouwen waren. Dit is één volk en ze hanteren allemaal hetzelfde systeem van enen en nullen, dacht de PROVIDER, en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. Hebben ze dan niets geleerd daar vroeger in Babel? Laten we naar hen toegaan, en spraakverwarring onder hen teweegbrengen, zodat ze elkaar niet meer verstaan. Ik zal verbale oorlogen ontketenen op hun zogenaamde ‘sociale’ media. Ik zal hun overleggingen verpixelen in Zoom, Microsoft Teams en Google Meet. Ik zal hun eenzaamheid vergroten in bingewatching. En de PROVIDER werd nog bozer dan vroeger in Babel. Via geheime algoritmes zorgde hij ervoor dat alle mensen opgesloten bleven in echokamers, met deuren die alleen toegang gaven tot fabeltjesfuiken. Hij liet zelfs digitale informatie verworden tot alternatieve feiten in fake news en nepvideo’s in deep fake. Daarna liet hij zijn duivels vrij spel voor hacking raids in datacenters en satellietsystemen.

Na zoveel woede kreeg de PROVIDER medelijden met de mensheid, en hij sprak: ‘Vroeger leefden de mensen in de verwarring van Babel, en heb ik vanuit Babel de mensheid fysiek verspreid over de hele aarde. Nu leven de mensen in hun eigen Bubbel, in de i van isolement. Ik ben te ver gegaan. Maar mijn naam is PROVIDER! Mijn naam betekent: “Ik zal voorzien.” Ik voorzie open ruimten tussen de een en de ander, om die te betreden.’

  • Haha, dank je. Wel wat langer dan het origineel, maar de samenleving is ook ingewikkelder geworden. Wat bedoel je eigenlijk met die ‘open ruimten tussen de een en de ander’, en dat we worden uitgenodigd om die te ‘betreden’?
  • Haha, maar jij bent eerst aan de beurt. Ik zou de Babelmythe moderniseren. En jij zou een alledaags voorbeeld geven van wat jij meemaakt in miscommunicatie.
  • Oké, de volgende keer dan.

7.   Een alledaags voorbeeld van miscommunicatieopenen ▾

Waarin een brug wordt geslagen tussen verleden en heden met een voorbeeld van taalverwarring aan de pomp. Of: hoe je in een druppel de zee kunt zien.

  • Laatst moest ik tanken. Ik ging afrekenen, en toen gebeurde er iets heel geks. Voor ik met een volle tank verder reed, heb ik alles direct zo duidelijk mogelijk proberen te noteren. A, dat ben ik. En B is de vrouw achter de kassa.

A Goedemiddag, even afrekenen graag.

B Dat is eh pomp 5. Weelt u hèèrmaals?

A Hermans?! Mijn achternaam, maar waarom, eh ...

B Nee, ik vroeg: wilt u airmiles?

A O sorry, verstond het verkeerd, dacht dat u mijn achternaam wilde weten. Ik dacht dat u zei: ‘Heet u Hermans?

B Oké, geen airmiles, dan hoeft u uw pasje alleen maar hier op te leggen.

A Dank u wel.

B Dag meneer Hermans.

A Nee nee, zo heet ik niet.

B (vreemd kijkend) Maar dat zei u toch zelf!

A Nou ja, ach laat maar. Goedemiddag, hè.

B Prettige dag verder.

  • Bizar! Ik weet niet of ik het kan volgen. Kun je nog wat uitleg geven?
  • Nou, direct al die eerste reactie van de pompbediende. Die heb ik hier maar genoteerd als: ‘Weelt u hèèrmaals?’
  • En wat gebeurde er toen?
  • Ik verstond klanken waar ik eerst niets mee kon. En toen kwam plotseling in mij op dat die vrouw achter de kassa mij vroeg: ‘Heet u Hermans?’
  • Maar waarom zou die caissière naar jouw naam vragen!
  • Ja, weet ik veel. Misschien omdat ze dacht dat ze me kende. Ik weet ook nog dat ik dacht: waarom heeft ze mijn achternaam nodig?
  • Oké, maar dat misverstand werd dan toch snel duidelijk. Want je had het verkeerd verstaan. Ze vroeg: ‘Wilt u airmiles?’ Probleem opgelost.
  • Jaja, ik zei ook sorry. Maar toen gebeurde er nog iets. Ze dacht écht dat ik Hermans heette! Maar ik had alleen maar verbaasd gezegd dat ik als naam Hermans had verstaan. Ik had helemaal niet gezégd dat ik zo heette.
  • Je had natuurlijk in het begin ook direct kunnen zeggen: ‘Sorry, ik heb u niet verstaan. Wat zei u?’ Dan had je deze ongemakkelijke communicatie niet gehad.
  • Ja, maar zo is het niet gegaan. En jij vroeg naar een alledaags voorbeeld van wat ik heb meegemaakt in miscommunicatie. Trouwens, waarom vroeg je daar eigenlijk om?
  • Ik denk dat we van alledaagse voorbeelden zoals dit – hoe vreemd ook – iets kunnen leren over hoe miscommunicatie ontstaat. In een druppel water zit de hele zee.
  • Wat bedoel je nou precies?
  • Aan dit voorbeeld zie je dat je iets denkt te verstaan, terwijl je niet weet dat je het niet goed verstaat. Zo gaat het bij miscommunicatie ook vaak: je denkt iets te begrijpen, terwijl je niet weet dat je iets niet begrijpt. En er is nog iets. Als je iets probeert te begrijpen, dan zoek je altijd naar iets wat jou min of meer logisch lijkt, terwijl dat voor de ander helemaal niet zo logisch hoeft te zijn. Dat deed jij toen je meende dat het om je achternaam ging.
  • Dat volg ik min of meer. Maar waarom dacht dan die caissière dat ik werkelijk die achternaam heb?
  • Kijk eens hoe jij reageerde. Je zei wat verbaasd ‘Hermans?!’ Maar die caissière hoeft jouw verbazing niet gehoord te hebben. Die kan ook begrepen hebben dat jij die naam met enige nadruk uitsprak als jouw echte achternaam. Vooral omdat jij daarna nog vroeg: ‘Mijn achternaam, maar waarom, eh ...’
  • Nu ben je me kwijt. Hoe kan de vrouw achter de kassa dat begrepen hebben?
  • Tja, misschien omdat jouw intonatie ook anders kon worden opgevat. En ik hoef hier niet eens ‘misschien’ te zeggen, want het blijkt uit het vervolg.
  • Nou, dit lijkt me wel genoeg. Nu wil ik graag terug naar mijn vraag waarom mensen vaak langs elkaar heen praten.
  • Goed, maar dan moeten we na deze zeven gesprekken de volgende keer eerst eens even pas op de plaats maken.

8.   Taal en communicatieopenen ▾

Waarin een pas op de plaats wordt gemaakt om de eigen bubbel aan een nader onderzoek te onderwerpen, en vanuit die bubbel de vraag rijst of miscommunicatie in de taal ligt besloten of in het onbewust niet begrijpen.

  • Waar staan we nu na zeven gesprekken? Jij zei in het eerste gesprek dat mensen zo vaak langs elkaar heen praten.
  • Ja, en toen begon jij over die Toren van Babel en de taalverwarring. Ik begrijp uit jouw verhaal dat je dan niet moet denken aan de verscheidenheid van talen in de wereld, maar aan zoiets als dat iedereen hoogmoedig in zijn eigen bubbel zit.
  • Ja, zoiets.
  • Daar kan ik het toch niet mee eens zijn. Ik heb nog eens nagedacht over mijn voorbeeld aan de benzinepomp. Oké, ik verstond niet wat de caissière zei, maar toen heb ik toch echt geprobeerd er betekenis aan te geven vanuit een vraag die zij mogelijk had.
  • Jazeker. Maar jíj hebt bedacht dat je gesprekpartner die vraag zou kunnen stellen. Je hebt het dus ook ingevuld vanuit je eigen perspectief. Dat is dan misschien geen bubbel, maar toch wel een eigen ‘denkraam’.
  • Maar dat kan toch niet anders!
  • Nee, inderdaad. Tenzij je natuurlijk vraagt: ‘Wat bedoel je?’ Maar dat doe je alleen als je al doorhebt dat je iets niet begrijpt.
  • Dus, jij zegt eigenlijk: het probleem zit niet in de taal, maar in het ‘onbewust niet begrijpen’.
  • Inderdaad. Maar toch is er ook iets met taal aan de hand. Ik blijf nog steeds bezig met je eerste opmerking waarmee we onze gesprekken begonnen, dat taal volgens jou niet zo geschikt is voor communicatie.
  • Daar sta ik ook nog steeds achter. Daarom gaf ik ook dat voorbeeld van die 1,5 meter bij de sluis, dat ik interpreteerde als een schatting van het hoogteverschil, terwijl mijn vriendin bedoelde dat je 1,5 meter afstand moest houden.
  • Ik denk dat we eerst eens moeten nagaan wat we met taal wel en niet kunnen.
  • En hoe had jij je dat dan voorgesteld?
  • Ik heb de afgelopen jaren uitspraken over taal verzameld die ik tegenkwam in romans en in columns in kranten en ook in taalfilosofische essays. Misschien kunnen we daarin iets ontdekken over wat ik nu maar noem ‘de grenzen van de taal’.
  • En dan?
  • Nou, laten we hopen dat we er dan meer zicht op krijgen. Ga jij ondertussen maar door met het verzamelen van voorbeelden van alledaagse miscommunicatie.
  • Oké. Maar ik blijf ook nog haken bij een zin van jou in die eigentijdse variant van de Babelmythe. Dat je die provider liet zeggen dat je voor een goede communicatie de open ruimte moet betreden ‘tussen de een en de ander’.
  • Daar komen we op terug, helemaal aan het eind.

9.   Taal als grens (I)openen ▾

Waarin een Dichter des Vaderlands en een Nobelprijswinnaar het inzicht geven dat taal een grens is, omdat taal je een buitenstaander maakt van je eigen ervaring.

  • We gaan door met filosoferen over taal, nu aan de hand van mijn citatenverzameling met uitspraken over taal. Ik begin met voor mij een van de meest intrigerende, van een persoon die echt een groot taaltalent is, en die niet voor niets is benoemd tot Dichter des Vaderlands: Lieke Marsman. In 2017 schreef zij een korte poëtisch-filosofische roman Het tegenovergestelde van de mens, over hoe de mens in dienst kan staan van de natuur, en in haar visie eigenlijk het tegenovergestelde van een mens moet zijn. In dit verband spreekt zij ook over taal en een mogelijke tekortkoming van taal. Zij laat haar hoofdpersoon het volgende zeggen:

Taal gaat altijd over iets, en wie het ergens óver wil hebben, heeft een buitenstaanderstandpunt nodig.

Lieke Marsman, Het tegenovergestelde van de mens, 2017:166

  • Waarom noem je dit een mogelijke tekortkoming in taal? Taal moet toch altijd ergens óver gaan. Ik ken wel een andere tekortkoming van taal. Soms lijkt het erop dat het in taal nergens over gaat, veel prietpraat.
  • Nee, hou op, dat is wat anders. Mij gaat het erom dat je in ‘echte communicatie’ vaak het idee hebt, dat er een soort van eenheid is tussen de gesprekspartners. Maar hier wordt gezegd dat je door taal te gebruiken zelf ergens buiten staat.
  • Dat zou dan dus betekenen dat taal een tweedeling veroorzaakt. Hoe moet ik dat zien? Als ik spreek dan spreek ik toch zelf? Dat sta ik toch niet buiten mijzelf? En als ik dan ergens buiten sta, kun je mij dan de plek wijzen waar ik buiten sta, dat ‘buitenstaanderstandpunt’?
  • Ik vermoed dat het iets te maken heeft met dualiteit.
  • Dus zoiets als de tweedeling tussen geest en lichaam, tussen een sprekend persoon en datgene waarover gesproken wordt. Oké, maar dat kan toch ook niet anders?
  • Nou, jij zegt dat het niet anders kán, maar het ís niet anders. Laten we ons daarom eens proberen voor te stellen óf het anders kan.
  • Dat mag jij proberen dan.
  • Een voorbeeld: als een hond pijn lijdt, zeggen wij: ‘Hij heeft pijn.’ Maar dat heeft geeft op een of andere manier niet de situatie weer. De hond ís pijn. Of kijk naar een baby die gulzig de borst van de moeder zoekt. We zeggen dan: ‘De baby heeft honger.’ Maar ook hier gaat het om een situatie die treffender wordt verwoord met: ‘De baby is honger.’ Het werkwoord hebben heeft altijd iets duaals: het ‘ik’ heeft ‘iets’. Het werkwoord zijn duidt eerder op een non-dualiteit.
  • Dat neem ik maar aan dan. En nu de taal.
  • Als een kind leert praten, zegt het bijvoorbeeld: ‘Anne eten.’ Dit gebruik van de eigen naam kun je zien als de weergave vanuit het standpunt van de volwassene die voor eten moet zorgen. Je zou dus kunnen zeggen: taal ontstaat uit een bewustzijn, en dat bewustzijn is een bewustzijn van een ‘ik’ en ‘mijn lichaam’, van een ‘ik’ en de werkelijkheid zoals die tot mij komt in mijn waarneming. Het is daarom, dat taal dualiteit teweegbrengt, denk ik.
  • Ik blijf het een vreemde, onbegrijpelijk gedachte vinden. Dus jij zegt dat er een eenheid in ervaring is, en dat taal die eenheid opsplitst. Daarom begon jij ook eerst over die hond en daarna over dat kind.
  • Ja! En die gedachte komen we ook tegen in een ander citaat uit mijn verzameling. Hier een passage die afkomstig is uit de roman Dagboek van een slecht jaar van de Australische schrijver John Maxwell Coutzee. Ook niet de eerste de beste, want hij kreeg in 2003 de Nobelprijs voor Literatuur. Coutzee geeft dit commentaar op manieren van zeggen als ‘mijn lichaam’ en ‘mijn hersenen’:

Wij denken dat er een niet-materiële, misschien fictieve entiteit is die staat tegenover de ‘delen’ van het lichaam en zelfs tegenover het lichaam als geheel in de relatie van eigenaar tegenover eigendom. En anders toont het bestaan van zulke aanduidingen dat taal pas houvast kan vinden, pas op gang kan komen, als ze de eenheid van ervaring heeft opgesplitst.

John Maxwell Coutzee, Dagboek van een slecht jaar, 2007:55

  • Leg uit!
  • Nou, als ik zeg ‘mijn lichaam’ dan wijst dat mijn erop dat er een eigenaar is, die dat kan zeggen. Dat is weer die dualiteit.
  • Oké, maar dat hadden we al gehad.
  • Maar Coutzee zegt nog meer. Hij zegt zelfs dat zo’n aanduiding als ‘mijn lichaam’ of ‘ik zie’ of wat dan ook, pas gezegd kan worden als de eenheid van ervaring is opgesplitst.
  • Dus, net als bij dat kind? Dat taal pas kan ontstaan als een ervaring wordt opgesplitst, dat taal pas mogelijk is op basis van dualiteit: een ‘ik’ en datgene waarover gesproken wordt. Dus taal maakt mij dan buitenstaander van mijn ervaring? Taal is dan zelf een grens.
  • Ja zoiets.
  • Nou, daar moet ik eerst eens verder over denken.

10. Taal als grens (II)openen ▾

Waarin nogmaals wordt gekeken naar taal als grens en de voorlopige conclusie lijkt te zijn dat taal een non-dualiteit opheft en een zekere distantie oproept ten opzichte van de werkelijkheid.

  • Wat ik aan het vorige gesprek overhoud, is de gedachte dat taal altijd een grens aanbrengt: tussen de ‘ik’ die spreekt en datgene waarover gesproken wordt. Je staat dus altijd op een of andere manier ‘buiten’ datgene waarover je het hebt. Taal brengt dus altijd een scheiding aan, en dat zou dan een reden kunnen zijn dat taal niet zo geschikt is voor ‘echte communicatie’. Misschien kun je nog iets meer vertellen over die scheiding?
  • Ik heb nog een ander citaat dat daarover iets zegt. De scheiding door taal vinden we ook terug bij Aldous Huxley in zijn roman The Genius and the Goddess:

Language separates in idea what in actual fact is always inseparable. It separates and at the same time it evaluates (...) But the nature of language is that we can’t help judging. What we need is another set of words. Words that can express the natural togetherness of things.

Aldous Huxley, The Genius and the Goddess, 1955:53

  • En hoe lost Huxley dat dan op? Bestaan er woorden voor die ‘natuurlijk eenheid van de dingen’? Hoe ziet Huxley dan die ‘taal zonder grens’?
  • Huxley stelt nieuwe woorden voor. Bijvoorbeeld dermatocharity, waarmee je de eenheid van liefde en streling kunt uitdrukken, of de eenheid van streling en troost. Of viscerosophy, waarmee dan de eenheid zou zijn aangegeven tussen een lichamelijk ‘onderbuikgevoel’ en een ‘beschouwend, filosoferend standpunt’.
  • Maar dat zijn niet echt nieuwe woorden, hooguit nieuwe samenstellingen van bestáánde woorden.
  • Je hebt gelijk. En ook al zouden het nieuwe woorden zijn, dan nog: ze hebben geen ingang gevonden in de taal. En ook al zouden ze dat wel hebben gedaan, dan drukken deze woorden toch een waarneming uit, waarmee wij ons als taalgebruikers tegelijkertijd ook ergens buiten plaatsen, namelijk buiten datgene wat we waarnemen of ervaren. Huxley bevestigt hiermee dus wat we al dachten.
  • Bestaat dat dan eigenlijk wel, zo’n situatie dat je het idee hebt dat je communiceert zonder een grens of een scheiding?
  • Jawel. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan een situatie dat jij samen met een ander ergens zo in opgaat (let op de uitdrukking opgaan in dus je ‘ik’ verliezen?) dat je kunt zeggen dat je de tijd vergeten bent en dat je je niet bewust bent van je omgeving. Die eenheid bestaat dus als het ware buiten ‘tijd’ en ‘plaats’. Wel kunnen we zo’n eenheid aanduiden in taal, bijvoorbeeld met het woord flow. Maar in de eenheidservaring zélf is taal afwezig. In het liefdesspel kun je uitroepen: ‘Wat ben je lief!’ Samen onder een sterrenhemel wandelend kun je uitroepen: ‘Wat mooi!’ Maar met ‘aah’ en ‘ooh’ wordt dan hetzelfde uitgedrukt. En ook als je zegt ‘Ik zit in een flow’, plaats je jezelf als beschrijvend ‘ik’ weer buiten die flow.
  • Oké, dus ik moet maar aannemen dat de taal zélf ervoor zorgt dat ik me ergens buiten plaats, en dat ik daarom in taal niet echt kan communiceren, maar alleen maar iets kan benoemen in de hoop dat het overkomt bij de ander.
  • Ja, en dat kunnen we natuurlijk ook communicatie noemen, wanneer die benoeming bij de ander ook werkelijk oproept wat we bedoelen. Maar daarover kunnen we misschien spreken als jij later jouw voorbeelden van miscommunicatie geeft, want die verzamel je nog steeds toch?
  • Ik heb nog wel een vraag. Als dat zo is, als taal een grens is, als taal dualiteit oproept, wat is dan die dualiteit? En als die vraag te groot is, kun je dan iets zeggen over de grens zelf, hoe die eruitziet, of concreter, waar die grens ligt?
  • Ik weet het niet. Ik heb wel een tot nadenken stemmend citaat van de filosoof Coen Simon. Hij schrijft in een essay in dagblad Trouw over de verbinding tussen geest en lichaam, en zegt dan het volgende:

Hoe een verbinding tussen lichaam en geest eruit moet zien kan natuurlijk niemand bedenken. (...) Wie er een momentje over nadenkt, van welk ‘spul’ er tussen lichaam en geest zou moeten zitten, komt er gauw genoeg achter dat de overgang van lichaam en geest gemaakt is van taal.

Coen Simon, ‘Liefde bestaat echt, als illusie’. In: Trouw, 11 december 2010

  • Het gaat dus om een niet nader te omschrijven ‘spul’, en dat ‘spul’ is dan de taal?! Bedoelt hij dan ook: ‘Communicatie bestaat echt, als illusie’?
  • Mooi gevonden. Maar misschien kúnnen we er ook niet verder over nadenken. Misschien moeten we er genoegen mee nemen dat taal altijd een non-dualiteit opheft, en dat taal vaak een zekere distantie oproept ten opzichte van de werkelijkheid.
  • En dat kan dan niet anders?
  • Misschien wel in muziek. Maar het wezen van de taal verander je niet, net zomin als je het wezen van de mens verandert. Want de mens is pas mens via taal. Door de taal blijft dus de mens een buitenstaander in de eigen werkelijkheid.
  • Dit is toch op zijn best ‘diepzinnig gestamel’. Het blijft moeilijk te bevatten.
  • Ik kan je alleen maar gelijk geven. Het is moeilijk te bevatten. Want bevatten doe je ook al in taal.
  • Dus verder komen we niet?
  • Nee, ook Coen Simon zegt direct na dit citaat: ‘Dichterbij dan dat komen we niet.’ Tijd voor een wat lichter onderwerp.

11. Zintuigen in taalopenen ▾

Waarin de taalverwarring en de grens in taal even op een zijpaadje worden geparkeerd om ruim baan te geven aan de zintuigen, om erachter te komen of wat zij registreren wel in taal is te vangen en of dat sowieso noodzakelijk is.

  • Jouw vraag, of eerder jouw verzuchting was: is taal wel geschikt voor communicatie? En tot nu toe hebben we een mythe over taalverwarring besproken en geprobeerd om te begrijpen wat het wil zeggen dat taal ook een grens aangeeft tussen ‘mijzelf’ en wat ik waarneem.
  • Ik denk nu dat ik het wat preciezer moet zeggen ... Misschien zo: taal lijkt zo armmoedig als het om communicatie gaat. Vaak schieten woorden tekort.
  • En wat bedoel je dan?
  • Nou gewoon, als ik wil beschrijven wat ik waarneem.
  • Ah, daar heb ik een mooi citaat over. In de beroemde roman over geur Das Parfum kan de hoofdpersoon op grote afstand en zelfs door muren heen geuren ruiken. Maar merkwaardigerwijs staan er in deze roman nauwelijks beschrijvingen van die geuren. Kennelijk is de auteur, Patrick Süskind, ook pessimistisch over de mogelijkheden, want hij laat de hoofdpersoon zeggen:

... denn unsere Sprache taugt nicht zur Beschreibung der riechbaren Welt.

Patrick Süskind, Das Parfum. Die Geschichte eines Mörders, 1985:60

  • Ja, en nu heb je het alleen over de ‘ruikbare wereld’. maar het geldt ook voor de zichtbare wereld. Immers, één beeld zegt meer dan duizend woorden.
  • Bedoel je dan emoji’s? Dat lijken me toch eerder visuele symbolen, dus ook een soort ‘beeldwoorden’.
  • Nee nee, ik bedoel beelden zoals een jeugdfoto van een jongetje in een zandbak of een taartdiagram over coronavaccinaties.
  • Oké, maar toch denk ik dat het meevalt. Weet je wat, we nemen om de beurt een zintuig, en proberen in woorden iets heel moeilijks te beschrijven. Laten we dan daarna eens kijken of en in hoeverre woorden tekortschieten.
  • Dat is een goed plan. Begin jij dan maar.
  • Dan begin ik met zien.

Op de badkamervloer lag een vochtig-verkreukelde handdoek, met wat donkere tinten op een licht patroon dat overging in de tegels. Precies de tinten van dat verbleekte dagpauwoogvlindervleugeltje dat ze in het maanlicht had zien liggen in een trottoirplas.

  • Neem ik wel horen.

Ik hoorde eerst aarzeling in zijn stem, maar na een trilling in een lang gerekt uuh klonk er toch een beslist timbre in zijn antwoord.

  • Ga ik door met proeven.

Als toetje kregen we een mousse van dadels en boursin en pijnboompitjes, vermengd met frambozenconfituur.

  • Dan hebben we nog ruiken.

Ken je de geur van gangen in een oud klooster? Monnikspijen gewassen in ouderwetse zeep, vaag nog de wierook uit de kapel en stoffig kaarsvet met zo’n walmende pit die zo lang nasmeult.

  • En tot slot nog voelen.

O, het verschil met die eerste zoen achter de fietsenstalling toen. Zijn lippen voelden zo half-vochtig, verlegen verkennend. En nu zijn kus af en toe, zo’n haastige bijna afwezige vluchtige beroering, met de nonchalance van gewoonte.

  • Dat ging toch heel goed! Hoe kom je er dan bij om te zeggen dat taal zo armoedig is als het gaat om het beschrijven van onze zintuigelijke waarneming? Onze voorbeelden roepen toch van alles op?
  • Ja, dat is waar, maar we zullen nooit zeker weten of onze beschrijving in het hoofd van de ander dezelfde waarneming oproept.
  • En toch hebben we wel een beetje gecommuniceerd, lijkt me.
  • Jawel, maar ik weet haast wel zeker dat het beeld dat wij hebben bij die verbleekte kleur van de dagpauwoogvlindervleugel verschilt. En hetzelfde geldt voor dat wat opgeroepen wordt met een ‘beslist timbre’, of de geur van een walmende kaars of de gevoelservaring van een nonchalante kus. Daarom moeten we vaststellen dat we nooit zeker weten of taal voldoet als registrator van de zintuigen. We kunnen alleen maar hopen dat de ander een zelfde soort gewaarwording krijgt, op basis van eigen ervaring.
  • Wat zou je dan willen? Alleen bij het zintuig ‘zien’ kun je werken met beelden. We kunnen geen geurflesjes toevoegen bij een tekst, ja eventueel nog wel een geluidsopname. En dan laat ik hier nog maar buiten beschouwing dat je een beeld ook nog moet duiden voor je er betekenis aan kunt geven. Kijk naar jouw eerste voorbeelden. Was dat jongetje in die zandbak niet eenzaam? Waarom is die ene taartpunt in het diagram zo groot? Daar heb je toch ook weer taal voor nodig. Bovendien is een foto een uitsnede van de werkelijkheid, dus een beeld dat de fotograaf bepaalt (en misschien wel manipuleert). Voor de taartpunt geldt iets soortgelijks: is de gebruikelijke schaal wel gehanteerd of is die gemanipuleerd? Je weet niet of het beeld de werkelijkheid volledig weergeeft.
  • Jij zegt dus dat het niet beter kan, en dat we er maar op moeten vertrouwen dat de beschrijvingen van onze gewaarwordingen een beetje overkomen.
  • Inderdaad. Want zonder taal, zonder benoeming, krijgen gewaarwordingen of ervaringen geen betekenis. Ook dat is een thema in de literatuur. Een andere beroemde roman gaat over iemand die zijn spraak verliest, Der Verlust van Siegfried Lenz. Daar verzucht de hoofdpersoon:

... denn was bedeuten einem noch Erlebnisse ... wenn man sie nicht benennen kann.

Siegfried Lenz, Der Verlust, 1981:137

  • Taal blijft dus ontoereikend en gebrekkig.
  • Ja, en dat is nu ook gebleken in communicatie over zintuigelijke ervaringen. Nog een vraagje. Weet je hoe umami smaakt?
  • Je bedoelt die vijfde smaak, naast zoet, zuur, zout en bitter? Ja, dat weet ik.
  • Als je nou niet iets bij de hand hebt om het mij te laten proeven, wat zou je dan zeggen?
  • O, dan zou ik zeggen dat umami smaakt naar een combinatie van tomaat + champignons + zeewier + brie.
  • Ah, dank je, nu kan ik het bijna proeven.

12. Voorbeelden van miscommunicatieopenen ▾

Waarin voorbeelden van miscommunicatie de relatie tussen verwarring en interpretatie blootleggen en Venus van Milo collecteert voor de armen.

  • Nu wordt het toch tijd voor voorbeelden van alledaagse miscommunicatie. Anders blijft ons gespreksonderwerp te vaag. Heb je wat verzameld?
  • Zeker! Wat denk je van dit gespreksfragment, waarin twee personen foto’s aan het sorteren zijn:

A Is dit een foto van Jan?

B Hè, ik dacht dat hij er heel anders uitzag.

A Nee, ik bedoel, heeft hij deze misschien gemaakt? Is dit een foto van Jan?

B Dat kan toch niet, hij was er niet eens bij toen.

A Nou, hij komt toch uit het kistje van Jan. Dus is het wel een foto van Jan.

  • Mooi voorbeeld. Maar dit heb je verzonnen. En bovendien, er is uiteindelijk toch geen onbegrip.
  • Oké, dit voorbeeld is inderdaad te mooi om echt te zijn. Maar van heeft toch wel verwarrend veel betekenissen.
  • Nou ja, verwarrend. Het is maar hoe je het bekijkt. In de situatie wordt toch duidelijk wat er bedoeld wordt. Een voorvoegsel als ver- heeft volgens de Dikke Van Dale wel zestien betekenissen, waarvan ik er hier even vier noem. Dat voorvoegsel betekent dat er iets fout gaat (zich verspreken), maar het is ook een versterking (vereren) en het betekent ook ‘met een laagje bedekken’ (verzilveren), of ‘omzetten in’ (weer: verzilveren). Al die betekenissen leiden zelden tot misverstanden.
  • Maar het zou toch wel handig zijn als de taal voor al die verschillende betekenissen een apart woord heeft?
  • Handig? Dan zouden we heel wat meer woorden moeten leren gebruiken. Nee, eigenlijk is het heel economisch: een taal heeft zoveel woorden als er nodig zijn om iets duidelijk te maken in een bepaalde situatie.
  • Dus ik moet altijd kijken naar het taalgebruik in een situatie?
  • Ja, want uit alle mogelijke betekenissen wordt dan heel vaak vanzelf wel duidelijk wat er bedoeld wordt. Neem een woord als recordregen. Als je dit woord tijdens de Olympische Spelen hoort, dan denk je niet aan een weerbericht. Betekenisgeving vindt altijd plaats in een situatie. Denk aan voor de armen op een collectebus onder de Venus van Milo in het Louvre. Denk aan Beau was die nacht bevallen. Drie betekenissen, ook die met een baby.
  • Oké. Maar ik heb ook een voorbeeld met een duidelijke situatie, en toen was er wel onbegrip. Een moeder speelt met haar kind:

A Ooh, de toren is omgevallen!

B Peuter kijkt sip, en kruipt weg

A Ach nee, samen doen, dat blok kan hier weer op.

B Peuter huilt en roept boos ‘Nee!’

A Zal ik je dan naar bedje brengen?

B Peuter huilt nog harder

  • Mooi voorbeeld! Maar ook wel lastig, want er gebeurt hier veel buiten de taal om wat we niet kunnen achterhalen. Kennelijk denkt de moeder dat het kind moe is. Maar de reactie van de peuter kun je ook anders verklaren. Misschien wordt de uiting van de moeder, die bedoeld is als troost of aansporing, wel opgevat als verwijt.
  • Hoe kom je daar nou bij?
  • Nou, misschien zat er iets in de intonatie van die eerste uiting van de moeder. Maar dat kunnen we niet achterhalen.
  • Ik hoor jou nu iets zeggen over een bedoeling die niet overkomt en dat je ook moet letten op intonatie. Ik zal het proberen. Maar ik heb nog een voorbeeld waarin de situatie duidelijk is. En dat weet ik zeker, want ik was er zelf bij betrokken. Ik ben B in dit stukje conversatie.

A Goh, Ingrid heeft het toch wel moeilijk gehad. Zullen we met haar gaan shoppen. Dan kan ze wat troostkleren kopen.

B Ja, die heeft het zwaar gehad. Gelukkig. Ze kan veel aan.

A Ja, ze is gelukkig heel sterk.

  • Wat is hier de miscommunicatie?
  • Nou, ik bedoelde te zeggen dat veel kleren haar passen. Maar persoon A dacht dat ik bedoelde dat Ingrid veel tegenslagen kan verdragen.
  • Dus, jij vindt dat A alleen maar iets had kunnen zeggen als: ‘Ja, veel kleren staan haar goed.’
  • Inderdaad, want dat bedoelde ik.
  • Maar je moet natuurlijk niet alléén letten op wat jij bedoelt. Kijk eens naar de betekenis van Ze kan veel aan. Dit is net zoiets als de voorbeelden eerder, zoals recordregen.
  • Maar je zei zelf dat de situatie dan vaak duidelijkheid geeft.
  • Ja, en nu komen we op iets! Als de situatie meer betekenissen kan oproepen, zoals in dit voorbeeld over troostshoppen en iemand die het moeilijk heeft, dan is het goed voorstelbaar dat gesprekspartners in dezelfde situatie tot een andere interpretatie komen.
  • Is dat dan de oorzaak van miscommunicatie?
  • Ja, meestal wel. Meestal reageren we vanuit onze manier van kijken, en dan kan het gebeuren dat we eenzelfde uiting anders interpreteren dan was bedoeld. En daarvoor moet je dan kijken naar de betekenis. Misschien kun je hiervan voorbeelden vinden?
  • Ik ga weer op zoek.

13. Je inleven in een foute interpretatieopenen ▾

Waarin de onwaarschijnlijke combinatie van de Toorn van Babel, debiel doen en een stroef telefoongesprek de vinger op een zere plek legt: een gebrek aan inlevingsvermogen.

  • En, heb je meer voorbeelden kunnen verzamelen?
  • Ja, ik heb er drie. Eerst een klein voorbeeld dat heel goed past in onze gesprekken. Ik vertelde mijn vriendin over de mythe van de Toren van Babel, en een dag later vroeg ze of ik nog iets meer wilde vertellen over de Toorn van Babel.
  • Mooi voorbeeld. Heel goed voorstelbaar. De verklaring ligt voor de hand. Je vriendin had kennelijk onthouden dat die godheid boos werd, en zo verdween de toren naar de achtergrond. Dit voorbeeld illustreert ook goed hoe miscommunicatie ontstaat. Miscommunicatie ontstaat wanneer een ontvanger een woord of zin anders interpreteert dan de bedoeling is, en niet door heeft dat dat fout is.
  • Dan denk ik dat ik ook wel het volgende voorbeeld kan inbrengen. Ik luisterde samen met iemand naar een podcast over gymnasiaal onderwijs en de ‘bildung’ als onderwijsideaal, met aandacht voor cultuur en studie van klassieke teksten. En ik zei daarna iets als:

Mooi hè, hoe die lerares Oude Talen zo enthousiast vertelt. Zo zie je maar weer dat Grieks en Latijn in het middelbaar onderwijs er echt toe doen.

  • Maar mijn gesprekspartner, die trouwens helemaal niet enthousiast is over gymnasia, reageerde als volgt:

Nou ja, maar het blijven toch dode talen waar je weinig aan hebt. En die lerares geeft mij wel een beetje gelijk, want ze zegt juist dat debiel doen heel belangrijk is in het onderwijs.

  • Ik vond de reactie zo onzinnig, zo debiel eigenlijk! Ik begon te lachen. Pas later had ik door dat de passage over de bildung de boosdoener was.
  • Het is een bizar voorbeeld, maar wel eentje waaraan je tegelijk heel goed kunt zien dat miscommunicatie van twee kanten komt.
  • Hoezo? Nee hoor, de miscommunicatie kwam maar van één kant, namelijk van mijn gesprekspartner.
  • Dat is de ene helft van het verhaal. Het onbekende woord werd niet begrepen, maar wel ingevuld met klanken voor een betekenis die past bij de mening dat gymnasiaal onderwijs minder van deze tijd is. En zo kan de bildung als debiel doen gehoord worden.
  • Maar dan zit mijn gesprekspartner toch fout!
  • Haha, maar jij schoot in de lach. Jij kon je eerst niet voorstellen dat iemand een woord niet begrijpt en het dan gaat ‘invullen’. Bij miscommunicatie gaat het vaak ook om het gebrek aan inlevingsvermogen van de zender. Je had nog een derde voorbeeld zei je.
  • Ja, dit laatste voorbeeld is heel ingewikkeld. Ik probeerde met iemand een afspraak te maken, telefonisch. Ik zal het hier zo goed mogelijk weergeven. Ik ben persoon B.

A Wanneer zullen we volgende week afspreken?

B Volgende week ben ik overdag veel bezet. En in de avond, eh ..., op dinsdag, woensdag.

A Oké, zullen we dan eerst kijken of het maandagmiddag lukt?

B Ja, maar dan heb ik een vergadering die misschien uitloopt. Kun je echt niet op dinsdag of woensdag bijvoorbeeld in de avond?

A En je zei zelf dat je dan niet kunt!

  • We hebben uiteindelijk wel een afspraak gemaakt, maar ik begrijp helemaal niet dat een eenvoudige conversatie over een afspraak zo stroef moet gaan.
  • Dan moeten we wat preciezer naar dat gesprek kijken. Er moet toch een aanwijzing zitten in de taal. Wat bedoelde jij? Je zei dat je overdag veel bezet bent, en in de avond op dinsdag en woensdag.
  • Nee, dat zei ik niet! Ik zei dat ik overdag veel bezet was, en vroeg juist of het op een avond mogelijk was.
  • Nee, jij dénkt dat je dat gezegd hebt. En dat klopt natuurlijk vanuit jouw perspectief. Maar jouw gesprekspartner heeft dat kennelijk niet als voorstel gehoord. Die begreep dat jij overdag veel weg bent, en óók bezet bent in de avond op dinsdag en woensdag. Dan is het toch logisch dat hij de dagen even doorloopt en met maandag begint.
  • Oké, maar die maandagmiddag kon ik toevallig niet, en toen herhaalde ik mijn voorstel.
  • Ja, maar dan zijn we al verder. Het is heel goed mogelijk dat in je eerste opmerking over een avond op dinsdag of woensdag de intonatie verwarring heeft veroorzaakt. Jij bedoelde een voorstel te doen in de vorm van een vraag. Maar de vraagintonatie werd niet opgepikt. Je gesprekspartner hoorde het kennelijk als mededeling dat je dan ook weg zou zijn. En dat is ook wel logisch, want je zei het direct na je opmerking dat je overdag veel weg bent.
  • Ingewikkeld!
  • Ja, inderdaad, maar miscommunicatie is ook ingewikkeld. Dat komt doordat wij ons vaak niet kunnen voorstellen dat een ander iets niet of op een andere manier begrijpt. En dat komt weer door ons gebrek aan inlevingsvermogen. Want meestal is er in taal wel een reden aan te wijzen voor een foute interpretatie. Ga jij rustig door met voorbeelden verzamelen. De volgende keer ben ik weer aan de beurt.

14. Taal en relativiteitopenen ▾

Waarin een dansende witte adelaar via een gebruikt olievat de relatie tussen taal en werkelijkheid illustreert, en de vraag opkomt of taal invloed heeft op hoe je de wereld ziet.

  • Als we miscommunicatie willen begrijpen, dan moeten we goed zicht hebben op wat je eigenlijk doet als je taal gebruikt. Via taal benoem je immers iets in de werkelijkheid met een teken, en daardoor ontstaat er een relatie tussen dat teken en iets in de werkelijkheid.
  • Dat is een beetje abstract voor mij. Kun je een concreet voorbeeld van zo’n relatie geven?
  • Laat ik dan een heel bekend voorbeeld geven. Als we het hebben over een persoon die in opstand komt tegen een bepaald regime, dan kan ik die persoon een vrijheidsstrijder noemen, maar jij kunt diezelfde persoon een terrorist noemen.
  • Ja logisch, dat hangt van onze politieke voorkeur af. Dat heet toch framing? Dat is toch net zoiets als dat wij tegenover elkaar in de trein aan het raam zitten en ieder vanuit onze eigen positie het landschap zien, dus ieder vanuit eigen perspectief?
  • Daarmee zeg je nogal wat! Dan zeg je eigenlijk dat je met je taal de werkelijkheid beschrijft zoals jij die ziet, en dat die werkelijkheid voor ons verschillend kan zijn.
  • Dat is dan toch ook zo. We zien dan toch ieder iets anders.
  • Ja, maar daarvan moeten we ons wel bewust zijn. En dat zijn we lang niet altijd. Dat kan een bron van miscommunicatie zijn.
  • Dus jij zegt dat mensen elkaar niet begrijpen omdat ze niet doorhebben dat ze de werkelijkheid verschillend benoemen, dus dat ze via taal niet dezelfde relatie hebben tot de werkelijkheid.
  • Ja, maar dit is nog maar een opstapje naar wat ik wil duidelijk maken. Het voorbeeld vrijheidsstrijder-terrorist was eigenlijk te gemakkelijk. Het gaat erom dat die relatie tussen taal en je eigen werkelijkheid zo hecht is, dat je denkt dat die werkelijkheid voor iedereen geldt, en dat je je niet kunt voorstellen dat er een andere werkelijkheid is. Taal houdt je dus gevangen in je eigen visie op de werkelijkheid.
  • Dat lijkt mij zeer ongeloofwaardig! Waar komt zo’n idee vandaan?
  • Dat leg ik graag uit. Over die vage relatie bestaat in de taalwetenschap zelfs een speciale theorie, de zogenoemde linguïstische relativiteit.
  • Zoiets als de relativiteitstheorie dat je bijvoorbeeld snelheid relatief ervaart ten opzichte van de plaats waar je je bevindt?
  • Dat kan ik niet goed beoordelen. Het gaat bij taal in elk geval wel om ‘relatief’ ten opzichte van de werkelijkheid. Maar ik zal het eerst uitleggen. En daar heb ik wel wat woorden voor nodig. Ik begin met te zeggen dat die linguïstische relativiteit altijd een hypothese is gebleven. De hypothese is vernoemd naar de twee Amerikaanse ontdekkers ervan: de Sapir-Whorfhypothese. De volgende anekdote illustreert heel mooi wat er bedoeld wordt met de relatie tussen taal en werkelijkheid. In het midden van de negentiende eeuw kwam de Amerikaan Benjamin Whorf veel op bezoek in indianenreservaten. Hij was verzekeringsagent en gespecialiseerd in brandschade. Bij het Navajo-volk viel hem op dat veel branden ontstonden doordat arbeiders oude olievaten met een kleine opening in het deksel ook gebruikten als afvalbak voor bijvoorbeeld ... peukjes. Met vaak een explosie als gevolg.
  • En waarom wisten die indianen niet dat dat heel gevaarlijk is?
  • Dat komt nu. Nu gaat het weer over taal. Die Whorf was ook amateurtaalkundige, en had veel contact met de beroemde Amerikaanse taalkundige Edward Sapir. Die verzamelde allerlei eigenaardigheden over de voor hem zo vreemde indianentalen. In een van die talen zeg je bijvoorbeeld ‘Dansen gebeurt aan witte adelaar’ en niet ‘Witte adelaar danst.’ Zo leerde hij ook dat de Navajo’s een ‘gebruikt olievat’ betitelen als een ‘leeg olievat’. Dus die indianen dachten dat er niets meer in zo’n vat zit. Dus, zei Whorf, is de taal de oorzaak van hun gedrag. De anekdote vertelt niet of de verzekeringsmaatschappij ook werkelijk tot uitkering overging.
  • Leuk verhaal. Maar dat idee dat taal je dwingt om de werkelijkheid op een bepaalde manier te zien, valt dat te bewijzen?
  • Nee, tot nu toe is er nog geen bewijs geleverd dat taal je wereldbeeld beïnvloedt. Maar het idee leeft nog steeds voort. Daarover de volgende keer meer.

15. Taal en wereldbeeldopenen ▾

Waarin de vraag centraal staat of je eigen taal je dwingt de wereld op een bepaalde manier te zien, en (eindelijk voor de laatste maal?) de eeuwige sneeuw van de Eskimo’s de blik vernauwt.

  • De vorige keer legde je iets uit over de relatie tussen taal en iemands visie op de werkelijkheid, iemands wereldbeeld. En dat deed je om iets te zeggen over de beperktheid in taal. Zoiets als, bedacht ik me, enige tijd geleden wéér een discussie in de media om niet het woord allochtoon te gebruiken omdat dit woord discriminerend is, en dat het dan beter is om te spreken over bijvoorbeeld Marokkaanse Nederlander of Turkse Nederlander.
  • Ja, het idee over die relativiteit van taal, over de relatie tussen taal en wereldbeeld, is nog steeds springlevend. Maar ik moet eerst nog iets anders vertellen. Ik sprak wel over linguïstische relativiteit, maar ik zei ook dat het een hypothese was.
  • Hoe bedoel je?
  • Nou, die relativiteit is nog steeds niet bevestigd.
  • Hoe zo niet?
  • Dat komt doordat de formulering ‘de relatie tussen taal en wereldbeeld’ drie heel vage woorden bevat: relatie, taal en wereldbeeld. Ook dat zou je miscommunicatie kunnen noemen.
  • Zei ik het niet dat het woord relatie vaag is!
  • Laten we met de taal beginnen. Wat wordt bedoeld met taal? Denk jij ook dat Eskimo’s zo veel woorden voor sneeuw hebben omdat hun wereldbeeld bepaald wordt door sneeuw?
  • Ja, want zo hebben ze in de Sahara veel woorden voor zand, en hebben wij in Nederland veel woorden voor schepen, toch?
  • Sorry, het is een onuitroeibaar misverstand. Het is gewoon een broodjeaapverhaal. Eskimo’s hebben twee woorden voor sneeuw: quanik voor sneeuw in de lucht en aput voor sneeuw op de grond. Eskimo’s gebruiken er dan andere woorden bij voor de verschillende soorten sneeuw. Maar dat doen wij ook met poedersneeuw, natte sneeuw, stuifsneeuw enzovoort.
  • Oké, bij taal gaat het dus niet direct om de woordvoorraad. Kennelijk gaat het om iets anders in taal, dat in relatie staat tot een bepaald wereldbeeld.
  • Ja, maar ook het woord relatie is dus te vaag. Natuurlijk beïnvloedt taal het wereldbeeld. Dat merk je wel als iemand voor het eerst tegen je zegt: ‘Ik hou van je’, of: ‘Ik hou níét meer van jou.’ Daar heb je geen wetenschap voor nodig. Maar wat is dan de relátie tussen taal en wereldbeeld? Het Russisch kent twee aparte woorden voor lichtblauw en donkerblauw: goluboy en siniy. Betekent dit dan dat een Rus sneller verschillen waarneemt dan een Nederlander die het moet doen met de extra nuanceringen in licht en donker? Ander voorbeeld. Neem de aanduiding democratisch in namen van landen, zoals in de Democratische Republiek Congo of de officiële naam voor Noord-Korea, de Democratische Volksrepubliek Korea. Zo’n aanduiding betekent toch niet dat wij geen verschillen zien met andere democratieën.
  • Oké, en dan nu nog wereldbeeld?
  • Ja, en ook dat blijft een vaag begrip. Gaat het om een manier van denken? Of alleen waarnemen of misschien alleen voelen? Een bepaalde woordkeus kan soms wel een bepaalde attitude of opvatting ‘verraden’. Van dit laatste verschijnsel zijn moeiteloos voorbeelden te geven. De muur in Israël die ook veiligheidsbarrière wordt genoemd, of filebelasting voor rekeningrijden. Of neem de aanduidingen voor de avondklokrellen in januari 2020: vandalisme uit onvrede of een mogelijk begin van een burgeroorlog.
  • Kortom, drie te vage woorden voor een hypothese of een theorie.
  • Inderdaad, we weten het gewoon niet, of nog niet althans. En het valt ook heel moeilijk te bewijzen. Toch zijn er veel mensen die hier ‘iets’ van geloven, namelijk dat je door een ander woord te gebruiken ook anders tegen iets aankijkt. Daarover verder in ons volgend gesprek. Ik heb voorbeelden verzameld uit kranten, buiten de bekende voorbeelden om zoals die van allochtoon. Misschien kun jij dat ook doen. En dan voeren we nog één gesprek hierover.
  • Toch nog even over het allochtonenvoorbeeld. Je zou denken dat een andere benaming met bijvoorbeeld landaanduidingen, zoals Marokkaanse Nederlander, de houding jegens allochtonen positief kan beïnvloeden en discriminatie kan tegengaan.
  • Maar de vraag is of dat gaat lukken via taal. Want je blijft op die manier onderscheid maken en er zijn toch ook wel verschillen tussen bijvoorbeeld een ‘Amerikaanse Nederlander’ en een ‘Antilliaanse Nederlander’. Dat verschil gaat pas verdwijnen, als Antillianen bij ons dezelfde status hebben als alle andere Nederlanders. Dus, er is wel een relatie, maar die relatie lijkt eerder in te houden dat de taal de werkelijkheid volgt. Gewoon niet discrimineren is veel belangrijker.

16. Een woord is maar een woord?openen ▾

Waarin wordt onderzocht of je met woorden een werkelijkheid kunt opdringen – of anders gezegd: of je met woorden anderen kunt stimuleren hun visie op de werkelijkheid te veranderen – en of je daarbij de werkelijkheid geweld aandoet.

  • We zouden voorbeelden verzamelen waarin wordt voorgesteld om andere woorden te gebruiken met de bedoeling om iemands wereldbeeld te veranderen. Voorbeelden zoals dat je niet moet spreken over een slaaf, maar over een tot slaaf gemaakte. Waarom eigenlijk? Wat heeft dit met miscommunicatie te maken?
  • Zal ik eerst vier voorbeelden uit mijn verzameling van de afgelopen maand noemen? Ik heb de citaten iets aangepast zodat ze zelfstandig leesbaar zijn. De bronnen kan ik nog achterhalen, maar die zijn eigenlijk niet relevant. Hier de eerste.

In onze Japanse genezingsmethode Jin Shin Jyutsu noemen we een blokkade of pijn een project en geen probleem. Dat geeft meteen meer ruimte voor verandering.

  • Klopt mijn intuïtie nu dat je dit onzin vindt?
  • Tja, je kunt pijn wel een project gaan noemen, maar wordt die pijn daardoor minder?
  • Misschien wel beter te verdragen. Als je bijvoorbeeld een probleem leert zien als een uitdaging, dan kijk je toch anders aan tegen zo’n probleem. Dan verandert toch je houding?
  • Denk je? En wat vind je dan van deze huwelijkstherapie?

In onze huwelijkstherapie noemen we een buitenechtelijk avontuurtje niet vreemdgaan, maar zien we het als poging tot noodzakelijke zelfrealisatie van de partner. Deze realisatie kan ook ten dienste staan van het huwelijk.

  • Ja, zo’n avontuurtje blijft natuurlijk ‘buitenechtelijk’. Maar je kijkt er toch wel anders tegenaan.
  • Maar denk je dan echt dat die partner gaat zeggen: ‘Oké, ik zie dat het noodzakelijk is dat jij jezelf realiseert!’
  • Nou, misschien leer je daardoor dat je ook anders kunt kijken naar ‘vreemdgaan’.
  • Dat moet je dan maar hopen. Wat vind je hiervan dan?

Er wordt geschreven over praktisch geschoolden en hoger opgeleiden. Beter was geweest als er hier in plaats van hoog opgeleiden theoretisch opgeleiden had gestaan. Hierdoor is er geen lager of hoger en hoeft iemand met een praktische opleiding zich niet minder te voelen dan iemand met een theoretische opleiding. En vice versa natuurlijk.

  • Ja, hier heb je een punt, denk ik. Deze andere benoeming gaat niet helpen. Want praktisch opgeleid geldt toch als ‘lager opgeleid’. De opleiding duurt meestal korter, en ook het salaris van lager geschoolden is lager.
  • Dus je bent het hier met me eens omdat je in de werkelijkheid iets concreets kunt aanwijzen. Dan verandert taal dus niet een visie op de werkelijkheid. Mijn laatste voorbeeld.

Ik lees: ‘Door windmolenparken gaat 12.000 vierkante kilometer zee verloren voor de visserij.’ Beter zou zijn: ‘Door windmolenparken is er 12.000 kilometer zee waar de aanwezigheid van palen en stenen extra kansen biedt voor onderwaterleven.’

  • Maar dit is toch iets anders! Hier staan twee meningen tegen over elkaar. En dan is het toch logisch dat voor- en tegenstanders een ander ‘aspect uit de werkelijkheid’ benadrukken. We hadden het er al eerder over framing, het verschijnsel dat ieder de werkelijkheid ziet door een eigen venster. Dat is heel iets anders dan ‘hetzelfde verschillend benoemen’. Want in dit geval let je ook op iets anders: of op de visserij, of op het onderwaterleven.
  • Goed dan. Maar jij had ook nog een voorbeeld?
  • Ik las een krantenbericht over een demonstratie bij een abortuskliniek. Voorstanders van abortus klaagden over ‘intimiderende demonstraties’ tegen jonge vrouwen in een kwetsbare positie. Maar de tegenstanders van abortus spraken over ‘het aanbieden van hulp’. Nee, zeiden de vrouwen die een afspraak hadden bij de kliniek: ‘Er komen mensen op ons af die ons dwingen met hen te praten over wat leven betekent.’ Maar de demonstranten hielden vol dat dit echt niet het geval was, het ging alleen over ‘counseling’. Hoe moet je dan verder communiceren? In taal los je dit soort discussies niet op.
  • Vreselijk. Ja, dan heeft praten geen zin meer. Maar als je toch over dit zo moeilijke onderwerp wilt communiceren, dan heb je wel taal nodig.
  • Maar hoe dan? Als die tegenstanders van abortus zouden spreken over een ‘demonstratie met helpdesk’, dan lost dat weinig op. Want ook dan zal een ongewild zwangere vrouw zich geïntimideerd voelen.
  • Nee, dat lost niets op. Maar vraag je dan niet te veel van taal?
  • Dat snap ik niet.
  • Nou, we hebben het eerder gehad over de grenzen van taal, dat taal maar gebrekkig is. Ik denk dat communicatie alleen maar iets kan opleveren als voor- en tegenstanders dat inzien. Je kunt de ander via taal niet je eigen werkelijkheid opdringen. Als je dat denkt, dan heb je pas echt miscommunicatie.
  • Is dat wel waar? Uit je eerste voorbeelden blijkt toch dat je door een ander woord te kiezen, bijvoorbeeld uitdaging voor een probleem, anderen wel kunt stimuleren hun visie op de werkelijkheid te veranderen.
  • Ja, dat lijkt wel het geval. Maar misschien kan dat alleen als je daarbij de werkelijkheid niet al te zeer geweld aan doet.
  • Nou, laten we het dan daar maar op houden. Volgende keer heb ik liever een makkelijker onderwerp.

17. Wat vervoert een metafoor?openen ▾

Waarin een drone zorgt voor de overdracht van betekenissen vanuit een bepaald domein naar een ander domein, en waarin elk woord het perpetuum mobile van de taal even doet bewegen.

  • Laten we teruggaan naar jouw opmerking waarmee we deze serie gesprekken begonnen, namelijk dat jij taal eigenlijk niet zo geschikt vindt voor communicatie. Ik zei het eerder misschien niet zo direct, maar ik vind taal juist heel geschikt om te communiceren.
  • En dat na de gesprekken die we gehad hebben met alle voorbeelden van miscommunicatie?
  • Zeker. Neem nou de metafoor. Als we niet weten hoe we iets moeten aanduiden met een woord, kunnen we iets noemen wat daarop lijkt. Daarom noemen we een handvat van een kopje een oor. Daarom heet het onderste gedeelte van een berg de voet van de berg, en in andere talen iets als zitvlak. Daarom ook kunnen we bijvoorbeeld zeggen dat een partijleider ‘vocht als een leeuw’ om een bepaalde coalitie tot stand te brengen.
  • Ja, dan benoem je dus iets op basis van een vergelijking of een gelijkenis. Maar dat is dan toch omdat we geen apart woord kunnen verzinnen voor die voet van de berg. En zo’n politicus is toch echt niet te vergelijken met een leeuw.
  • Hoe bedoel je?
  • Denk je dat er iemand is die op de gedachte komt dat die partijleider de kinderen van zijn tweede vrouw uit een eerder huwelijk heeft vermoord? Toch is dat wat een alfaleeuw doet: de welpen van de leeuwin opeten zodat zij vruchtbaar kan worden voor hem.
  • Mooi geprobeerd. Maar we laten dit gruwelijke aspect van een leeuw hier moeiteloos achterwege. Kennelijk slagen wij er wel in om het juiste betekenisaspect van de leeuw te selecteren, in dit geval dapperheid. Want we weten dat een vergelijking niet hetzelfde is als gelijkheid. De politicus ís geen leeuw. Multatuli zegt er in Idee 134 dit over: ‘Gelykheid zou de gelykenis doen vervallen.’ En hij voegt er nog aan toe dat je een beetje van goede wil moet zijn om in zo’n vergelijking, zo’n metafoor, de bedoeling van de spreker of schrijver te begrijpen. Immers, elke vergelijking gaat altijd een beetje mank.
  • Nu zeg je dus zelf dat een metafoor altijd een beetje mank gaat. Er is dus wel iets mee aan de hand.
  • Inderdaad, maar dan moeten we eerst eens kijken wat een metafoor precies is. Letterlijk betekent dit woord in het Grieks ‘overdracht’ of ‘vervoer’. In Griekenland zie je dit woord nog weleens op vrachtauto’s staan. Met een metafoor breng je twee zaken die op het eerste gezicht niet bij elkaar horen, toch met elkaar in verband.
  • Wat bedoel je met ‘twee zaken’ en wat met ‘verband’?
  • Eerst een abstracte definitie en dan een concreet voorbeeld. Een metafoor is eigenlijk een voertuigje, laten we zeggen een drone, waarmee je een betekenisaspect van een donordomein overbrengt naar een ontvangstdomein. Dus bij de man die een leeuw wordt genoemd brengt de metafoor het betekenisaspect ‘dapper’ uit het gevende domein ‘leeuw’ over op het ontvangende domein ‘man’.
  • Als je het zo zegt, zijn er geen problemen.
  • Toch wel, de metafoor stelt ons zelfs voor drie problemen. Eén: wat wordt er precies overgebracht? Twee: kan het wel worden overgebracht? En drie: wat is het resultaat? Laten we vandaag eens kijken naar het eerste probleem.
  • Oké, wat brengt een metafoor precies over? Wat zit er in zo’n betekenisdrone? Bij de man die vecht als een leeuw, is dat dus de dapperheid van de koning der dieren. Maar die dapperheid is toch iets anders dan de dapperheid van een mens?
  • Inderdaad. En dit is nog maar een eenvoudig voorbeeld. Hier een wat ingewikkelder voorbeeld. Het gaat over taal, zoals die in woordenboeken is vastgelegd in betekenissen, en over taalgebruik. Stel dat je je afvraagt wat taalgebruik met de taal doet, dan kun je bijvoorbeeld dit zeggen:

Elk woord dat je gebruikt, doet het perpetuum mobile van de taal even bewegen.

  • In deze metafoor is het perpetuum mobile het donordomein. Daaruit wordt een betekenisaspect gehaald, laten we zeggen ‘iets dat voortdurend in beweging is’. Dit betekenisaspect gaat in zo’n betekenisdrone en komt dan aan bij het ontvangstdomein taal en taalgebruik. Taal is voortdurend in beweging, zoals een perpetuum mobile, aangezet door het taalgebruik.
  • Mooi gezegd, maar wat is er precies gezegd? Het lijkt net alsof een betekenisaspect tijdens het vervoer in die drone is veranderd. Zo’n metafoor roept toch veel vragen op. Doet dan de taalgebruiker dat woord bewegen? Hoe dan? En kan dat perpetuum mobile na die beweging ook weer tot stilstand komen? Hoe dan?
  • Ja, een metafoor kan ook een al te grote puzzel zijn. Toch zullen maar weinigen zeggen dat ze zich helemaal niets kunnen voorstellen bij het beeld dat wordt opgeroepen met dat bewegende perpetuum mobile.
  • Dus jij zegt dat we – terwijl we niet weten wat er precies wordt overgebracht – ons toch iets kunnen voorstellen?
  • Inderdaad. Daarom is een metafoor ook zo intrigerend. En het wordt nog raadselachtiger, maar dat komt de volgende keer.

18. Hoe communiceert een metafoor?openen ▾

Waarin beelden botsen als het Empire State Building met spaghetti, en Mr. Bean laat zien waarom de verrassende ‘double entendre’ ook opgaat voor metaforen.

  • Van de vorige keer weet ik dat een metafoor iets vervoert, en dat het soms onduidelijk is wát er wordt vervoerd. Maar er waren nog twee problemen die te maken hebben met de vraag of dat wat vervoerd wordt, wel aankomt.
  • Ja, een metafoor vervoert iets. Maar dan moet dat ‘iets’ wel vervoerd kúnnen worden. Een voorbeeld. Stel dat je het betekenisaspect ‘vloeibaar’ wilt vervoeren, dan ziet iedereen dat zoiets niet lukt als het ontvangstdomein een vergiet is. Want dan sijpelt het weg. Het wordt vooral ingewikkeld als beelden door elkaar gaan lopen. Kijk maar:

Venetië, die prachtige stad waar toeristen als zandkorrels de straten overspoelen en weer wegdruppelen.

  • Mensen als zandkorrels? Zandkorrels die iets overspoelen? Zandkorrels als druppels water? Druppels water uit een regenbui, die nu wegdruppelen als bij een lekkage? Dit is toch een volstrekt overspannen vergelijking! Daar zal vast wel een term voor zijn. Wat denk je van mislukte metafoor? Dat past goed bij miscommunicatie.
  • Natuurlijk, we kunnen dit voorbeeld afdoen als een overspannen en volstrekt mislukte vergelijking. Zoiets als een baby die huilt als een hongerige wolf. Maar het verschijnsel doet zich ook voor bij vergelijkingen die op het eerste gezicht wel geslaagd lijken. Lees deze eens.

Boren vanaf een schip in open water is als proberen vanaf het dak van het Empire State Building met een spaghettistengel een gat in de New Yorkse trottoirs te boren.

  • Ja, dit is een prachtig beeld voor de problemen bij diepzeeboren.
  • Toch weet iedereen dat het nooit zal lukken met spaghetti vanaf 381 meter, en dat een boring op zee ook vaak wel lukt. Hier wordt dus de ‘onmogelijkheid’ (de spaghetti die een gat maakt in het trottoir) vervoerd naar een domein waar het botst met de wel degelijk bestaande mogelijkheid van een diepzeeboring.
  • Jammer eigenlijk, jouw uitleg. Want ondanks jouw bedenkingen heeft deze metafoor toch wel zeggingskracht. Juist door die (on)mogelijkheid wordt er iets gecommuniceerd, maar wat dat iets is ...?
  • Dat brengt ons bij het derde en laatste probleem: Wat is het resultaat van een metafoor? Een metafoor brengt een nieuwe verbinding aan tussen twee domeinen die eerst los van elkaar stonden. Maar het domein waar het over gaat verandert daarmee soms ook subtiel. Een voorbeeld.

Gisteren werd bekend dat slechts ongeveer 2 procent van de wissels problemen geeft bij gladheid. Dus is er niet zo veel aan de hand, beweert NS. Tja, als in een kaartspel 1 kaart ontbreekt dan is het hele kaartspel onbruikbaar. Nonsens dus!

  • Oké. Er is dus een domein ‘kaartspel’ en van daaruit gaat iets over op het domein ‘NS’. Maar in deze vergelijking is in elk geval wel duidelijk wat er wordt vervoerd, namelijk een getal of een percentage. En de vergelijking klopt getalsmatig ook, want 1 kaart uit een kaartspel van 52 kaarten is ongeveer 2 procent van die kaarten.
  • Maar dan? Een kaartspel is zonder die ene kaart inderdaad niet meer bruikbaar als je wilt bridgen. Maar bij de ongeveer 7000 wissels in Nederland gaat het bij 2 procent om 140 wissels. Dat lijkt toch niet zoveel. En het wordt nog ingewikkelder. Want doet het getal er hier wel toe? Als veel van die wissels rondom Utrecht liggen, zijn de gevolgen veel ernstiger dan wanneer het gaat om wisselstoringen in Groningen en Zeeland. Door de vergelijking krijgt in het systeem van wissels elke wissel dezelfde waarde, maar dat klopt niet met de werkelijkheid waarin de impact van een storing afhankelijk is van de reizigersdichtheid.
  • En toch heeft ook deze metafoor overtuigingskracht.
  • Ja, het blijft raadselachtig. Hoe komt het dat we erin slagen om te communiceren met metaforen, met ‘manke vergelijkingen?
  • Is er geen verklaring?
  • Er is nog één aspect onbelicht dat ons misschien verder kan helpen. De metafoor brengt twee domeinen bij elkaar die op het eerste gezicht niet bij elkaar horen. Zo’n ‘botsing’ geeft altijd eerst een schokje. Ach ja, wij noemen het onderste deel van de berg de voet van een berg. Hè ja, in het Nederlands heten verkeersdoden slachtoffers, alsof er iets geofferd wordt enzovoort. Bij algemeen gebruikte metaforen valt het niet meer op. Maar wel bij ‘taalgebruik als perpetuum mobile’ of ‘boren met spaghettistengels’.
  • Ja, zo’n combinatie is wel verrassend.
  • Inderdaad, dus een mogelijke verklaring voor de werking van metaforen is misschien te vinden in het verrassingseffect zoals we dat ook tegenkomen in humor. Het kenmerk van bepaalde grappen is, wat je noemt het double entendre, het verschijnsel van het ‘dubbel horen’ van twee betekenissen uit een verschillend domein of kader. In humor gaat het dan bijvoorbeeld zo. Mr. Bean woont een huwelijksdienst bij, op een manier die we van hem kennen: onhandig, onzeker, af en toe vervelend voor anderen. En dan komt er een grap. De priester begint aan de huwelijksvoltrekking met de woorden ‘Zeg mij na’. Waarop Bean ook hardop de woorden nazegt die bruid en bruidegom moeten zeggen. Hier berust het grapeffect op de ‘schokverbinding’ tussen twee kaders. Het ontvangstkader is de ‘eedaflegging’ van de trouwpartners die hardop moet worden uitgesproken. Het donorkader is het ‘nazeggen in een schoolse situatie’ (een les over de tafels van vermenigvuldiging) of het ‘naroepen van een demonstratieyell uit een megafoon bij een betoging’.
  • Dus, de metafoor als ‘double entendre’? Maar dit is zelf ook een metaforische uitleg met humor als donordomein.
  • Inderdaad, de conclusie blijft dat we met de vaststelling dat elke vergelijking mank gaat toch kunnen communiceren via metaforen. Helaas kunnen we niet precies nagaan hoe dat proces verloopt. Hier stuiten we dus op de grenzen van ons begrip van taalgebruik.

19. De onzekerheidsrelatie in taalgebruikopenen ▾

Waarin een man die in de mist verdwijnt een rol speelt in het onzekerheidsrelatie van Heisenberg, en er een verband wordt gelegd tussen subatomair en subverbaal niveau.

  • Ik ben nog steeds voorbeelden aan het verzamelen van alledaagse miscommunicatie, maar het wil nog niet vlotten. Maar ik heb wel iets bijzonders ervaren toen ik op mijn eigen taalgebruik ging letten.
  • Hoe bedoel je? Bedoel je dat jij vaak niet begrepen wordt?
  • Nee, iets heel anders. Ik ging er eens op letten wat er in mijn hoofd gebeurt als ik iets wil zeggen.
  • Hè, kun jij zo bij jezelf naar binnen kijken! Hoe gaat dat dan?
  • Ik zal het proberen uit te leggen met een voorbeeld. Ik heb een nichtje van twaalf jaar. Echt een leuk kind, in de brugklas. Een bepaalde eigenschap van haar viel me onlangs op. Maar ik gebruik nog even geen woorden om die eigenschap te beschrijven, want daar gaat het juist om.
  • Maar hoe kun je die zonder woorden omschrijven?
  • Wacht nou even. Ik wil eerst beschrijven welke indrukken in mijn hoofd opkwamen, nog vóór de woorden. Ik zag dat meisje lopen, zo leuk, die pittige eigenwijze oogopslag en het neusje in de wind.
  • Maar nu gebruik je toch woorden.
  • Nee, het gaat om de visuele indruk! Die moet ik nu wel beschrijven. Anders kan ik het je niet duidelijk maken.
  • Ga verder, ik probeer je te volgen.
  • Nou, bij die indruk kwam ook iets in mij op. Zoiets van, en nu ook even in woorden: ‘Het gevoel voor juiste verhoudingen moet nog wel groeien, maar dat gaat wel lukken.’
  • Dus jij zag dat meisje op een bepaalde manier lopen en je vond iets over haar?
  • Ja, maar het was een soort golf van indrukken. En ik gebruik nu natuurlijk een wat mistige hoeveelheid woorden om het vage van die impressie over dat gedrag weer te geven. Dit gebeurde dus allemaal in een nanoseconde, denk ik.
  • Juist ja, maar nu over de taal.
  • Oké. Toen wilde ik over dat meisje iets zeggen tegen iemand anders. Ik zei: ‘Goh, die is lekker prettig eigenwijs.’
  • Lijkt mij een goede weergave van je indrukken.
  • Nee, wacht even. Mét dat ik dat zei over ‘prettig eigenwijs’, dacht ik: ik bedoel ook nog wat anders. Ik vind haar ook wel een brutaaltje, of nee misschien soms wat vrijpostig.
  • Ja, onze taal heeft veel synoniemen.
  • Nee, ook dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat ik een soort ‘golf van indrukken’ had, en dat ik één woord uitkies om die te benoemen, en zodra ik één woord kies, dat dan dat woord niet de lading dekt. Ik had haar ook ‘een echte Pipi Langkous’ kunnen noemen, maar dan verdwijnen al die ander indrukken naar de achtergrond.
  • Weet je waar me dit aan doet denken? Niet schrikken hoor: aan de onzekerheidsrelatie van Heisenberg.
  • Jij bent gek! Dat is toch iets in de kwantummechanica uit het begin van de vorige eeuw, iets over atomen en subatomaire deeltjes en dat je iets niet kunt meten?
  • Ja, bijna. Aan ons leken wordt het vaak als volgt uitgelegd, met als voorbeeld een elektron. Dat heeft in een atoom een positie en een impuls. En Heisenberg kwam tot de ontdekking dat wanneer je de positie hebt bepaald, je op hetzelfde moment geen zekerheid meer kunt krijgen over de impuls. De onzekerheidsrelatie van Heisenberg is eigenlijk een meetprobleem.
  • Oké, maar die onzekerheidsrelatie gaat over iets onzichtbaars op subatomair niveau.
  • Ja, en jij bent bezig met iets onbevattelijks op subverbaal niveau.
  • Nu ben je me bijna kwijt.
  • Weet je wat, dan vertel ik eerst een anekdote over hoe Heisenberg die onzekerheidsrelatie ontdekte. Hij worstelde met grote problemen bij het meten van elektronen. Als hij iets wilde meten, leek er een andere waarde te verdwijnen. Hij kon niet zien wat er aan de hand was. Op een avond wandelde Heisenberg door een park in dichte mist. Alleen rond de lantaarnpalen was nog iets te zien. Ver weg zag hij een man, maar die verdween al gauw weer in de mist. Even later zag hij hem weer bij een andere lantaarnpaal, en daarna onverwacht bij een lantaarnpaal in een ander laantje. En toen plotseling een ingeving! Als een elektron zich nu net zo zou gedragen als die man. Als je hem kunt zien, dus als je meet, weet je waar hij is. Maar je weet niet welke kant hij opgaat. Dat weet je pas bij de volgende lantaarnpaal. Dus je kunt wel de plaats meten, maar niet de richting. Zo ook kun je bij een elektron wel de plaats bepalen, maar niet tegelijkertijd de impuls.
  • Alsjeblieft, nu graag terug naar mijn voorbeeld.
  • De wandeling van die man in het mistige park is jouw wat vage subverbale indruk over het gedrag van je nichtje. En daar wilde je woorden voor gebruiken om er je licht over te laten schijnen. Dat zijn de lantaarnpalen. Zodra je een woord gebruikt, verdwijnt die vage indruk. Maar als je een ander woord kiest, verdwijnt daarmee weer een ander deel van het concept.
  • Dit vergt nogal wat hersengymnastiek!
  • Volgende keer verder dan.

20. Het onbenoembare benoemen?openen ▾

Waarin de sprong wordt gemaakt van lantaarnpalen die een wandelaar belichten naar het trillen van kompasnaalden op een magneetveld, en dat alles om stamelend het onbenoembare te benoemen.

  • Wat ik aan de vorige keer over de onzekerheidsrelatie van Heisenberg heb overgehouden, is zo ongeveer dit: Je wilt iets benoemen, iets in je bewustzijn, wat dat ook maar mag zijn. Maar zodra je aan dat ‘iets’ een woord geeft, zorgt dat woord ervoor dat je andere aspecten uit dat ‘iets’ niet meer onder woorden kunt brengen. Want dat ‘iets’ is al bepaald door dat ene woord.
  • Ja, en eigenlijk is het nog ingewikkelder. Het gaat niet om onzekerheid, maar om onbepaaldheid. Natuurkundigen gebruiken wel het volgende beeld. Stel dat ik niet weet of een handschoen een linker- of rechterhandschoen is, dan is het zo dat die handschoen pas een linker- of rechterhandschoen wórdt, wanneer ik dat waarneem. Maar dat volg ik zelf ook niet, dus kan ik er ook niet meer over zeggen.
  • Waarom begin jij dan toch over onzekerheid en nu ook over onbepaaldheid?
  • Omdat het volgens mij sterk lijkt op wat jij vertelde over je innerlijk proces van woordkeuze, over dat vage iets dat in jou opkomt, en waaraan jij woord wilt geven. En het helpt mij trouwens ook om een beroemde uitspraak over taal enigszins te begrijpen. De uitspraak is afkomstig van de Amerikaans-Britse dichter T.S. Eliot uit de eerste helft van de vorige eeuw, een grootheid in de literatuur, en ook Nobelprijswinnaar. Eliot vergelijkt taal met licht, gebroken licht:

Speech is but broken light upon the depth of the unspoken.

T.S. Eliot

  • Mooi gezegd. Maar dit is toch ook weer een vage metafoor. Daarover hebben we al eerder gesproken.
  • Ja, maar denk nog eens aan die man in dat mistige park die je hier en daar ziet opdoemen onder een lantaarnpaal. Dan krijgt zo’n uitspraak wel een prachtige veelkleurige diepte.
  • Goed, daar probeer ik dan mee te leven, met zo’n man-in-mist-metafoor. Maar die onbepaaldheid, dat een handschoen pas een linker- of rechterhandschoen wordt als je hem waarneemt, dat is toch onbegrijpelijk! Dat is toch contra-intuïtief! Of vriendelijker gezegd: dat blijft toch mysterieus?
  • Toch hebben dichters en schrijvers ook vermoedens over die onbepaaldheid in taal. Dat je iets kunt opdelven uit datgene wat niet kenbaar is, en dat je dan pas weet wat je ongrijpbaar niet kunt weten. Maar misschien wordt het wel duidelijker wanneer we kijken hoe het gaat als je schrijft.
  • Oké, want als ik wil nagaan wat er gebeurt als ik spreek, gaat alles wel erg snel in mijn hoofd.
  • Elke schrijver herkent de situatie dat je een zin hebt geschreven, en al schrijvend ontdekt, dat je het toch anders moet zeggen. Maar als je dan een andere zin hebt geformuleerd, zie je dat ook dat niet precies is wat je wilt zeggen.
  • En wat zeggen schrijvers daar dan over?
  • Ik heb een tijdje lang citaten over schrijven verzameld uit romans die ik toevallig las.
  • Geef eens een voorbeeld.
  • Dit citaat komt uit een roman van Erwin Mortier, waarin hij schrijft over het alzheimerproces van zijn moeder, en over de uitdaging om vervagende herinneringen op te schrijven. Hij zegt dan op een gegeven moment:

Met schrijven ben ik pas echt begonnen, vermoed ik, toen ik ging beseffen dat de woorden op hun best zijn wanneer we ze als minuscule kompasnaalden kunnen laten trillen op die ongrijpbare magneetvelden die iemands gehele ‘zijn’ uitmaken.

Erwin Mortier, 2011:184

  • Weer zo’n metafoor! Heel mooi hoor, maar wat moet ik daarmee? Wat ‘communiceert’ zo’n metafoor nu precies?
  • Ja, dat is lastig te benoemen. Maar is de sprong zo groot van lantaarnpalen in een mistig park die een wandelaar belichten naar het trillen van kompasnaalden op een magneetveld? Mortier gebruikt ook het prachtige beeld van de patronen die ontstaan in ijzervijzel op een vel papier als je er een magneet onder houdt.
  • Ook dit vergt veel hersengymnastiek. Op zijn best gezegd is dit ‘mooi gestamel’.
  • Grappig, de roman waaruit dit citaat afkomstig is heet Gestameld liedboek.

21. Jezelf verkopen aan woordenopenen ▾

Waarin schrijvers zich beklagen over de beperkingen van taal, en het gevaar wordt beschreven dat je jezelf verkoopt aan de betekenis van het woord dat je wilt kiezen.

  • Ben je een beetje bekomen van het vorige gesprek? Dat stamelen over benoemen wat onbenoembaar is?
  • Een beetje. Wat ik ervan heb over gehouden is dat als je een woord kiest om iets te benoemen, je geen ander woord meer kunt kiezen.
  • Dat is toch wat mager. Het gaat er ook om dat vaak geen enkele keuze helemaal voldoet, maar dat je dan wel gevangen blijft in dat ene woord. Jij zegt toch steeds dat taal maar een gebrekkig instrument is?
  • Dat is waar, maar heb je dan nu misschien een gemakkelijker onderwerp?
  • Ik denk van wel. Ik begin met een citaat van de eerste hoogleraar Algemene Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, Anton Reichling. Hij ging in 1968 met emeritaat. Zijn naam is wat in de vergetelheid geraakt door de invloed van Chomsky in de taalwetenschap. Maar hij schreef een indrukwekkende dissertatie onder de titel Het Woord. Een studie omtrent de grondslag van taal en taalgebruik.
  • Gaan we het nu hebben over woordwetenschap?
  • Nee, we nemen alleen de derde stelling bij zijn proefschrift. Die luidt zo:

Het denken dat zijn formulering zoekt, heeft zich altijd te wachten voor het gevaar zich aan de te gebruiken betekenis te verkopen.

  • Begrijp ik het goed dat dit eigenlijk slaat op een vorige gesprek, namelijk op mijn voorbeeld dat ik mijn nichtje brutaal, vrijmoedig, vrijpostig of eigenwijs kan noemen? En dan de gevolgen van mijn woordkeus: als ik haar brutaal noem, dan verdwijnen de eigenschappen van de andere woorden naar de achtergrond.
  • Ja, maar er is nog iets. Het proces van betekenisgeving is nóg ingewikkelder. Want het gaat, zoals deze stelling zegt, om ‘de te gebruiken betekenis’. Immers, je kiest een woord niet zomaar om iets te beschrijven, maar juist om te gebruiken in de communicatie.
  • Ja, maar dat deed ik toch ook in het mijn voorbeeld over mijn nichtje?
  • Nee, tot nu toe hebben we het erover gehad of jij voor jezelf een woord als brutaal de lading vond dekken. Maar welke garantie heb je dat een ander precies dezelfde betekenisaspecten en gevoelens heeft bij het woord brutaal als jij? Misschien denkt die ander wel veel negatiever of positiever over brutaal. Dus als jij het hebt over de gebrekkigheid van taal in communicatie, dan lijkt het me vooral hierover te gaan. En met jouw opmerking sta je trouwens niet alleen.
  • Ah, verklaar je nader.
  • Ook romanschrijvers, woordkunstenaars en dichters zuchten vaak onder deze gebrekkigheid. Hier wat voorbeelden.

Man verliert sich, wenn man spricht.

Pascal Mercier, Der Klavierstimmer, 2000:180

  • Dat klinkt wel heftig. Is het echt zo erg? Ik verlies mij toch niet als ik spreek. En ik mag toch hopen dat ik wel iets van de bedoelde betekenis overbreng.
  • Nog een ander citaat dan:

The true things are too big or too small, or in any case always the wrong size to fit the template called language.

Jeanette Winterson, Lighthousekeeping, 2004:135

  • Oké, misschien klopt dat als je ‘true things’ opvat als de zaken die er echt toe doen, dus liefde, woede enzovoort. Maar voor eenvoudige woordjes als tafel of ik geldt dat toch niet.
  • O. En wat dan als je zegt: ‘Gebruik deze tafel maar als stoel’? En wat zeg je als je ik zegt? Nog eentje dan:

Ik wil het niet benoemen. Als je iets benoemt, dan krijgt het een plek. Dan hoort het ergens bij. Dan is het een categorie. Een vakje, jullie willen altijd iedereen ergens in stoppen.

Alex Boogers, Onder een hemel van sproeten, 2017:199

  • Ja, maar het moet toch ook een plek krijgen! Gesteld dat ik met vage klachten over sombere gevoelens naar een therapeut ga, en die therapeut zegt dat ik eigenlijk een burn-out heb, dan is dat toch op een of andere manier ook een opluchting, dat ik werkelijk iets heb. Dan hoor ik in een vakje.
  • Dat mag zo zijn. Maar de stelling waarmee dit gesprek begon, zegt nu juist, dat je je niet te snel in een vakje moet laten stoppen, dat je je niet moet verkopen aan een label als ‘burn-out’. Er is altijd meer dan de betekenis van dat ene woord dat je kiest. Altijd bestaat het gevaar om je aan de te gebruiken betekenis te verkopen.

22. Woorden zijn niet gastvrijopenen ▾

Waarin betekenissen te gast zijn bij woorden, maar tegen een prijs, want de gastheer is Procrustes, die ze gewelddadig passend maakt.

  • De betekenis die je bedoelt past vaak niet in het vakje van het woord dat je kiest. En gesteld dat dat toch lukt, dan moet je maar afwachten of de door jou bedoelde betekenis overkomt. Kan ik het vorige gesprek zo samenvatten?
  • Ja, daarom zeggen filosofen ook vaak, en soms bijna terloops, dat taal niet goed is in benoemen. Bijvoorbeeld Nietzsche, als hij spreekt over het benoemen van dingen als het versimpelen van dingen. Bijvoorbeeld Derrida, die zegt dat taal door zijn aard onvermijdelijk iedere betekenis ondermijnt die je ermee probeert uit te drukken.
  • Nou, zo’n uitspraak van Derrida is wel heel sterk. En geloof je echt dat benoemen ook altijd leidt tot het versimpelen van dingen? Geef mij dan eens een simpel voorbeeld.
  • Misschien helpt dit. Neem het woord auto. Als ik het woord auto gebruik, en ik ben een autoliefhebber, dan gaat mijn liefde voor auto’s waarschijnlijk niet met dat woord mee naar jou, als jij een auto alleen maar ziet als een noodzakelijk vervoermiddel.
  • Nee, dat lijkt me logisch.
  • Maar toch hebben wij geen ander woord dan auto, en in dit geval heeft dat woord voor ons een andere waarde. Woorden kun je zien als munten, die nominaal wel dezelfde waarde hebben, maar per persoon in waarde kunnen verschillen. Zoals het woord munt, dat een andere waarde heeft voor een kind dat muntjes spaart dan voor een persoon die liever alleen digitaal betaalt.
  • Ja, en? Dat is toch ook logisch dan?
  • Inderdaad, maar we zijn er zo aan gewend, dat het nauwelijks meer opvalt. Ik heb nog meer voorbeelden. Waaraan denk je bij het woord brug?
  • Dan denk ik aan een verbinding tussen rivieroevers.
  • Ja, maar wat moet ik doen als ik met dit woord ook een ander aspect van verbinding wil benadrukken? Bijvoorbeeld dat een brug ook over iets heen gaat, een rivier, een ravijn of een afgrond, en dat ik brugvrees heb. Kan ik die betekenis dan in een ander woord uitdrukken?
  • Nee, dan moet je maar hopen dat de ander – als die jou kent – ook deze betekenis van ‘over een afgrond’ meekrijgt. Je hebt nog andere voorbeelden?
  • Ja, ik las ergens: ‘Milieuvervuiling is diefstal.’
  • Hoho, dat lijkt me niet juist gezegd. Je pleegt diefstal als je iets afpakt van een ander, iets wat van die ander is, en niet van jou.
  • Ja, maar wat moet je dan doen als je ook wilt laten meeklinken dat het niet alleen gaat om andermans bezit, maar ook om waar de ander recht op heeft, bijvoorbeeld schone lucht.
  • Dat is toch heel ver gezocht!
  • Dat vind jij dan. Maar als iemand er echt zo over denkt, dan moet die dat toch in woorden kunnen uitdrukken. En dan is er geen ander woord dan diefstal.
  • Dus dat is dan een beperking van taal, dat je nu eenmaal een woord moet kiezen om iets te benoemen, maar dat je door de meest voor de hand liggende betekenis van dat woord de dingen versimpelt.
  • Ja, en zo zijn er legio voorbeelden. Neem het woord lot, in de betekenis van: ‘gebeurtenissen die je overkomen, zonder dat je er invloed op hebt’. Wat moet ik nu doen als ik met dat woord lot ook het betekenisaspect wil benoemen dat iets niet alleen toeval is, maar dat mij ook iets wordt toebedeeld, of zelfs dat het mijn ‘bestemming’ is, of misschien dat zo ‘het leven tot mij spreekt’? Tja, dan neem ik toch maar het woord lot, en verkoop ik al mijn betekenissen dus voor een te lage prijs aan dat woord.
  • Ik weet niet zeker of ik dit begrijp.
  • Ik kan het ook heel anders uitleggen. Een oude Chinese wijsheid luidt: ‘De naam is de gast van het echte ding.’ Maar als het om woorden en betekenissen gaat, kun je ook andersom redeneren, dat de betekenis die ik in mijn hoofd heb, in het taalgebruik te gast is bij het woord. Toch is het woord dan maar al te vaak een gastheer die niet gastvrij is. In de Griekse mythologie bestaat een veelzeggend verhaal over gastvrijheid. Het verhaal van Procrustes, een wrede herbergier die mensen uitnodigde om te overnachten. Zijn bedden hadden allemaal dezelfde lengte. Als de gast te kort was, rekte hij die uit (Procrustes betekent ‘uitrekker’). En als de gast te lang was, hakte hij wat van de benen af. De gasten overleefden dit natuurlijk niet, en zo kon Procrustes zich meester maken van de bezittingen van de gasten. Ja, en zo kan ik dus ook zeggen dat het woord dat ik gebruik zich meester maakt van mijn particuliere betekenisvelden.

23. Betekenissen leiden hun eigen levenopenen ▾

Waarin een molenaar een moordenaar wordt zonder iemand te vermoorden. Of: hoe betekenissen een zelfstandig leven krijgen.

  • Kortom, een woord is geen vriendelijke gastheer voor een betekenis. Ik kan mijn eigen particuliere betekenissen niet zo maar in een woord stoppen, en ik moet dan maar genoegen nemen met een woord in zijn algemene betekenis.
  • Het is eigenlijk nog vreemder. Je zou zeggen dat als woorden een heel algemene betekenis hebben, ze dan niet geschikt zijn voor een succesvolle communicatie. Maar toch is dat niet zo.
  • Leg dat eens uit.
  • Neem het begrippenpaar links-rechts in de politiek. Wat betekenen die termen volgens jou?
  • De linkse partijen zitten links in het parlement en de rechts partijen rechts.
  • Maar veel parlementsgebouwen zijn hier niet (meer) op berekend.
  • Oké, dan ga ik de partijen wel opsommen: onder de rechtse partijen verstaan we de partijen a, b en c enzovoort.
  • Maar dat is hetzelfde als tuinkruiden definiëren als: basilicum, peterselie enzovoort. Je komt dan altijd op een vraag als waarom Oost-Indische kers al dan niet een tuinkruid is.
  • Goed, dan ga ik wat dieper. Het begrippenpaar links-rechts in de politiek heeft te maken met de tegenstelling individueel-collectief, overheidszorg versus marktwerking enzovoort.
  • Ja, maar dan zou ik liever wijzen op de tegenstelling ‘eerder dogmatisch vechtend voor een betere samenleving’ versus ‘eerder tevreden met de status quo’. Of ik zou zeggen dat het gaat om ‘waarden in de leefwereld’ (links) tegenover ‘waarden in de systeemwereld’ (rechts).
  • Daar kan ik het ook wel een beetje mee eens zijn, net als met de bekende definitie van Harry Mulisch: ‘Rechts heeft zijn belang als mening, links heeft zijn mening als belang.’ Maar wat wil je nu eigenlijk zeggen?
  • Ik wil zeggen dat we ondanks deze toch vage betekenisomschrijvingen heel goed kunnen communiceren. Net zoals we ook heel goed kunnen praten over andere abstracte begrippen als liefde, onderwijs, geluk enzovoort.
  • Dus jij zegt eigenlijk dat we ondanks onze eigen betekenissen wel in ietwat vage of abstracte woorden kunnen communiceren.
  • Inderdaad! Dat maakt die relatie tussen woord en betekenis soms zo raadselachtig.
  • Maar kun je als je een heel eigen betekenis hebt, dan niet een nieuw woord verzinnen?
  • Ja, dat gebeurt ook vaak, maar dan moet je wel steun hebben van collega-taalgebruikers.
  • Oké. Maar het blijft dus zo dat je op eigen initiatief de betekenis van een woord moeilijk kunt veranderen.
  • Klopt. Hoewel, er is een prachtig voorbeeld dat bewijst dat het toch wel kan, in heel speciale gevallen. Jij weet natuurlijk welke betekenis het woord molenaar heeft. Maar toch is dit woord zo lenig dat het best tijdelijk ook een andere betekenis kan opnemen.
  • Verklaar je nader.
  • In de jaren zestig van de vorige eeuw werd er ook in Nederland fel geprotesteerd tegen de Vietnamoorlog, en vooral tegen de toenmalige Amerikaanse president Lyndon Johnson. In demonstraties klonken leuzen als ‘Johnson moordenaar’. Demonstranten werden toen opgepakt en beschuldigd van het beledigen van een bevriend staatshoofd. Het omgekeerde mocht kennelijk wel: je mocht een moordenaar wel een bevriend staatshoofd noemen. Hoe dan ook, de leus werd verboden. Toen verzon iemand een taalkundige list. Tijdens de volgende demonstratie waren er borden te zien met de leus ‘Johnson molenaar’.
  • Ja, maar molenaar blijft toch ‘molenaar’ betekenen. In een woordenboek komt er achter dit woord nu heus niet de betekenis ‘uitwijkwoord voor moordenaar’ of iets dergelijks.
  • Nee, maar je kunt toch stellen dat in het taalgebruik in deze situatie de betekenis van ‘moordenaar’ was overgesprongen naar ‘molenaar’.
  • Goed, wat ik met deze voorbeelden nu weet, is dat de relatie tussen woord en betekenis mysterieus blijft. Ik kan mijn eigen betekenis niet altijd kwijt in bestaande woorden, en toch lukt communicatie. Ik kan zelfs over heel vage betekenissen communiceren, en woorden kunnen ook zo maar nieuwe betekenissen opnemen.
  • Inderdaad, maar hoe dat in zijn werk gaat, dat blijft raadselachtig. Daarom kun je ook deze stelling verdedigen: Betekenissen leiden hun eigen leven.

24. Taal in gebruikopenen ▾

Waarin woorden hun waarde krijgen én verliezen in het gebruik, een overhemd een overhemd blijft als het niet over een hemd wordt gedragen en warme woorden lauw worden.

  • Onze drie vorige gesprekken gingen over woorden en betekenissen. En wat ik daaruit in elk geval overhoud, is dat woorden betekenis krijgen in het gebruik. Niet omdat ik er mijn betekenis in stop, maar omdat die betekenis gedeeld wordt met een ander.
  • Ja, mooi gezegd. Dat doet denken aan een Latijnse spreuk verba valent usu: ‘woorden krijgen hun waarde in gebruik’.
  • Misschien moet je dit toch nog even voor mij toelichten met voorbeelden, want we hadden het steeds over ‘betekenis’. Wat zegt die spreuk daarover?
  • Deze spreuk bevat twee visies op de relatie tussen woord en betekenis. Ik ga eerst van woord naar betekenis. Het kan je wel verbazen dat een woord een bepaalde betekenis heeft, maar het gebruik bepaalt de betekenis. Dus val er niet over dat iemand het woord overhemd gebruikt, ook als hij er geen hemd onder draagt. Taal en logica verdragen elkaar niet, omdat taal in gebruik tot stand komt.
  • Goed, dus ik mag niet meer zeggen dat ‘Ik dacht’ voor ‘Ik denk’ fout is, omdat je het dan nu niet meer denkt.
  • Inderdaad. En nu ga ik van betekenis naar woord. Je kunt een bepaalde betekenis niet in een bepaald woord dwingen, want je hebt geen macht over het gebruik ervan. Je kunt het onjuist vinden dat het woord gastarbeider niet even positief is als gastdocent, maar taalgebruik trekt zich weinig aan van particuliere meningen.
  • Maar ik mag het toch wel fout vinden dat bijvoorbeeld de betekenis van zich ergeren overgaat op zich irriteren?
  • Natuurlijk, daaraan kun ‘je je’ zelfs irriteren. Oordelen staat vrij. Maar taalgebruik trekt zich weinig aan van particuliere ergernissen.
  • Dus moet ik alle nieuwe relaties tussen woorden en betekenissen maar goedkeuren?
  • Waarom zou jíj die moeten goedkeuren?
  • Nou, laten we maar op een ander onderwerp overgaan. Anders krijgen we misschien een discussie over taalregels in plaats van een taalfilosofisch gesprek.
  • Ja graag. Want er is nog iets heel anders aan de hand met de waarde van woorden in gebruik. En ook daartegen lijkt weinig te doen.
  • Dit wordt wel een fatalistisch gesprek, zeg.
  • Haha, nee, dat valt wel mee. Het gaat het om het volgende: hoe vaker je een woord gebruikt, hoe meer er van de betekenis ‘afslijpt’. Dit zie je heel duidelijk aan stopwoordjes. Als je het woordje dus vaak gebruikt, verliest het bijna alle betekenis.
  • Ja, dat ken ik. Je ziet het ook aan clichés. De eerste keer dat je van je manager hoorde dat je bij het oplossen van problemen altijd direct kunt beginnen met het laaghangend fruit, riep dat een mooi beeld op. Nu is het een cliché geworden.
  • Die Latijnse spreuk, verba valent usu, over woorden die in gebruik hun waarde krijgen, lijkt dus een tegenhanger te hebben: in taalgebruik kunnen woorden ook hun waarde verliezen. In pseudo-Latijn kan dat ook mooi kort: verba devalent usu.
  • En hoe zou dat dan komen?
  • Neem jouw voorbeeld van clichés. Je zou het je als volgt kunnen voorstellen. Een woord heeft een bepaalde energie, een bepaald voltage, maar gaandeweg het gebruik neemt de energie af, wordt het voltage lager. Of in termen van temperatuur: een woord met hoge temperatuur wordt gaandeweg lauw. En als zo’n woord eenmaal lauw is, dan krijg je de temperatuur ervan niet omhoog door er extra energie in te stoppen. Daarom krijg je nu gefronste wenkbrauwen in een vergadering als iemand over laaghangend fruit spreekt.
  • Waarom begin je nu over voltage en temperatuur? Ik vind dat verwarrende metaforen.
  • Ik ga nog verder. Ik denk dat we in taal pas goed kunnen communiceren wanneer we weten dat taalgebruik ook onderhevig is aan een vorm van entropie, aan een vervalproces van betekeniswaarde.
  • Toe maar! Je wilt het hebben over entropie. Je haalt het wel van ver in onze gesprekken. Eerst dualiteit en non-dualiteit, toen de relativiteitstheorie, daarna de onzekerheidsrelatie van Heisenberg, en nu weer zo’n vreemde associatie!
  • Zet je schrap de volgende keer.

25. Taal en entropieopenen ▾

Waarin de tweede wet van de thermodynamica een glansrol speelt, en een wolkje melk dat je niet meer uit de koffie kunt halen, iets gemeen blijkt te hebben met betekenisvervaging van woorden en woordcombinaties.

  • In ons vorig gesprek hadden we het over het verval van betekenis in stopwoordjes en clichés. En toen ging jij door over ‘slijtage van woorden’ en ‘waardevermindering van betekenis’, en kwam je met het begrip entropie. Leg uit!
  • Ik beschreef die slijtage als ‘voltagevermindering’ en ‘temperatuurdaling’ van woorden. Dat deed mij denken aan een verschijnsel dat beschreven wordt in de natuurwetenschap, in de warmteleer. Het gaat om de tweede wet van de thermodynamica. Deze wet luidt als volgt: ‘In een gesloten systeem zal de entropie nooit afnemen.’
  • Wat is eigenlijk entropie?
  • Entropie wordt wel omschreven als ‘mate van wanorde’. Of ook ‘toevalligheid’ of ‘willekeur’ of ‘chaos’. Maar deze woorden zijn niet nauwkeurig genoeg. Het gaat om een afzwakking van ‘orde’ naar ‘minder orde’. Het woord entropie is eigenlijk het stiefzusje van energie. Bij ‘en-ergie’ gaat het om de kracht (‘ergon’) die ergens in zit. Bij ‘en-tropie’ gaat het om de ‘tropos’ die ergens in zit. Het woord tropos is Grieks voor ‘verandering’. De tweede wet van de thermodynamica zegt dus dat in een gesloten systeem de ‘mate van mindere orde’ nooit zal nooit afnemen. Dus die mindere orde zal altijd verder gaan en nooit meer teruggaan naar ‘meer orde’.
  • Dus, het gaat altijd van orde naar wanorde. Er komt dus nooit minder wanorde? Hoe moet ik me dat voorstellen?
  • Daarvoor zijn prachtige metaforen bedacht. Stel, je hebt voor iemand een kopje koffie ingeschonken met een wolkje melk. En die persoon zegt dan: ‘Sorry, ik drink mijn koffie altijd zwart.’ Dan kun je niet zeggen: ‘O, dan roer ik dat wolkje even terug.’ Of met een ander beeld: In een opgeruimde kamer ontstaat altijd vanzelf onordelijkheid of wat rommel. Als je niets doet, wordt die rommel steeds erger, en lijken spullen toevallig ergens te liggen. Je kunt dan natuurlijk energie steken in het opruimen, maar ook dan gaat er wel energie verloren.
  • Ik wil heel graag terug naar de taal. Entropie in taal als een onontkoombaar vervalproces van betekeniswaarde? Dat is toch pure speculatie? Hoe kom je op dat idee!
  • Ik denk dat ik hierin niet alleen sta. Kijk eens wat romanciers of taalfilosofische essayisten over taal zeggen. Hier twee voorbeelden uit mijn verzameling ‘uitspraken over woorden’:

Herhaal om het even welk woord lang genoeg en vroeg of laat wikkelt het zich uit al zijn connotaties los.

Erwin Mortier, Godenslaap, 2008:123

Woorden en korte zinnen verstenen elke keer dat ze herhaald worden meer.

Eva Meijer in Trouw, 19 januari 2021

  • Alweer, mooie metaforen. Maar hoe zit het dan in alledaags taalgebruik?
  • Je had het over metaforen. Maar onze taal zit ook vol met zogenoemde versteende metaforen. Dat is beeldspraak die niet meer als beeldspraak herkend wordt. Je vroeg zonet hoe ik op dat idee van entropie kwam. Kun je nog een andere zin maken met het woord idee erin?
  • Nou eh, ‘Kun je dat idee over die entropie verder ontwikkelen?’
  • Denk jij dan dat een idee een product is dat je kunt ontwikkelen? En denk jij bijvoorbeeld dat een idee een persoon is, als je over dit idee spreekt als: ‘Dit idee lijkt me niet levenskrachtig’?
  • Nee, natuurlijk niet!
  • Dus dan kun je zeggen dat die oorspronkelijke beeldspraak haar ‘energie’ verloren heeft, en dat de betekenis in het gebruik is afgezwakt.
  • Is dat dan zoiets als taalinflatie? Of is dat zo’n idee als dat je woorden kunt vergelijken met muntjes die steeds meer beduimeld raken in het geldverkeer? Maar dan hebben we het weer over metaforen. Heb je niet iets concreters?
  • Ik probeer een voorbeeld. Stel je het volgende voor. Je hebt een site gemaakt die morgen op internet toegankelijk is. Hoe zou je dat dan kunnen zeggen?
  • Nou, bijvoorbeeld zo: ‘Morgen gaat de site de lucht in.’
  • Maar stel dat ik nou zeg dat je die twee laatste woordjes, gelet op de betekenis, moet omdraaien, dus: ‘Morgen gaat de site in de lucht.’
  • Ah, je bedoelt dat ‘de lucht in’ doet denken aan ‘Dan liever de lucht in’, die uitspraak van onze nationale held Jan van Speijk, die tijdens de Belgische Opstand in 1830 zijn marineschip niet wilde overdragen aan de vijand.
  • Ja, zoiets. Maar ik wil wedden dat hoe langer wij over dit mogelijke verschil zouden praten, des te meer dit verschil zou vervagen.
  • Dat weet ik niet. Het mogelijke verschil is in ieder geval wel duidelijk.
  • Ja, nu, in dit gesprek. Maar in het alledaags taalgebruik wordt het toch lastig om dit verschil te hanteren. Dus kun je verdedigen dat betekenissen van woorden of woordcombinaties vervagen in gebruik. En dan zijn we weer terug bij een verschijnsel dat je kunt vergelijken met entropie.
  • Nou laat ik daar dan maar in meegaan. Als ik dit gesprek en het vorige moet samenvatten, dan zeg jij: Het is niet alleen zo dat woorden betekenis krijgen door gebruik, het verba valent usu. Maar door het gebruik vermindert vaak ook de waarde van de woorden. Altijd is er kans op woordinflatie of woorddevaluatie. Vandaar: verba devalent usu.
  • Ja, en ik kwam erop omdat jij onze gesprekken begon met de vaststelling dat taal eigenlijk helemaal niet zo geschikt is voor communicatie. Maar het wordt tijd voor een wat lichter onderwerp: humor over miscommunicatie.

26. Humor over misverstandopenen ▾

Waarin moedwillige misverstanden drie mogelijke oorzaken van miscommunicatie aan het licht brengen en het er warempel op lijkt dat je daarmee een systematisch en helder beeld van taalverwarring kunt krijgen.

  • In taalgebruik gaat het om woorden en zinnen. Maar beter is het misschien om die uitingen te zien als blauwdruk voor het geven van betekenis aan woorden en zinnen. Hoe werkt dat concreet, zo’n blauwdruk, een ‘nog niet uitgevoerd ontwerp’?
  • Huh? We zouden het vandaag toch over humor hebben?
  • Ja, maar als je wilt begrijpen hoe die humor werkt, begrijp je ook meer over taal en communicatie.
  • Oké, benieuwd.
  • Onder taalgebruikers die graag hun eigen plekje houden in het autistisch spectrum, bestaan standaardgrappen over onhandige nerds (een pleonasme). Bij een oven geeft 180 graden de temperatuur aan, maar dit getal kun je ook zien als blauwdruk voor andere betekenissen, bijvoorbeeld de helft van 360 graden. En dan krijg je dit grapje: Wiskundige zet op de afgesproken tijd eten in de oven voor vriendin. Vriendin komt thuis en ziet door het ovenvenster één grote smurrieboel naar de bodem druipen. De wiskundige kijkt helemaal verbouwereerd: ‘Maar op het briefje stond dat de pizza op 180 graden in de oven moest.’
  • Hé, dat doet denken aan mijn voorbeeld over 1,5 meter dat ik eerder vertelde. Toen mijn vriendin en ik bij een sluis een meningsverschil hadden over het hoogteverschil, een halve of een hele meter, en dat zij mij ‘1,5 meter’ toeriep toen ik ging kijken, waarmee ze bedoelde dat ik afstand moest houden van andere mensen die daar stonden te kijken.
  • Ja, humor is altijd gebaseerd op de realiteit. Misschien gaan we dat de volgende gesprekken ook nog zien met jouw voorbeelden. Ik geef je nog een ander voorbeeld. Maar eerst een vraag: Waarnaar verwijs je met het woordje jij?
  • Dat lijkt me duidelijk: jij is de aangesproken persoon.
  • Toch is zo’n verwijzing niet meer dan een vage blauwdruk. Neem de volgende situatie: persoon A en B winkelen samen in een bouwmarkt, en persoon A wijst naar een hoge plank die halfvol staat met dozen:

A Zeg, kun jij daarbij?

B Hè! Nee, daar pas ik niet bij!

  • Ah, ik zie het. Dus zelfs in een alledaagse situatie moet je jij dus soms heel specifiek interpreteren, bijvoorbeeld als ‘een uitgestrekte arm van een aangesproken persoon’.
  • Tot zover de betekenis. Maar zelfs als de betekenis duidelijk is, dan nóg kan de bedoeling niet overkomen. Je krijgt dan soms cabareteske interacties. In het volgende voorbeeld is A de chef en B de medewerker:

A Ik wil met jou eens even een kopje koffie drinken.

B Ach jammer, ik heb net koffie gehad. Een volgende keer dan maar?

  • Oké, humor. Maar leg eens uit.
  • De humor is hier gebaseerd op het niet begrijpen van de bedoeling. De chef geeft in vriendelijke vorm een dwingend verzoek, eigenlijk een bevel. De medewerker reageert alsof het een vrijblijvende uitnodiging is. Nog eentje? Goed dan. A is een docent en B een student die te laat binnenkomt:

A Je had hier eerder moeten zijn!

B Hoezo, wat is er gebeurd dan?

  • Ik zie het. De docent bedoelt een verwijt, maar de student doet alsof de docent hier een heel andere bedoeling heeft, iets als het uiten van betrokkenheid of spijt.
  • Ja, en de misverstandhumor kan nog ingewikkelder. Eerst even de situatie. Een klaslokaal, het laatste lesuur op een donkere dag, Een leerling vraagt of hij even naar het toilet mag. De leerling loopt naar de deur en ... draait de lichtschakelaar om. Rumoer in het donker, een leraar die boos wordt. Is de leerling in overtreding? Ja natuurlijk, zegt de docent. Nee, zegt de leerling, ik heb precies de opdracht uitgevoerd die op het kaartje naast de schakelaar staat.

Bij het verlaten van het lokaal het licht uitdoen.

  • Ja, maar iedereen weet toch hoe die mededeling bedoeld is!
  • Natuurlijk, daarom hoeft er bij zo’n aanwijzing naast een lichtschakelaar niet te staan dat deze mededeling alleen geldt voor degene die als laatste het lokaal verlaat.
  • Goed, en wat moeten we met deze ‘humor’?
  • Deze humor wijst ons op drie mogelijke oorzaken van miscommunicatie. Ten eerste: woorden zijn een blauwdruk voor een betekenis die heel anders kan worden ingevuld dan je denkt. Ten tweede: zinnen die duidelijk lijken in een bepaalde situatie, kunnen heel anders opgevat worden dan de bedoeling is. Ten derde: taalgebruikers moeten niet alleen woorden en zinnen begrijpen, maar moeten ook ‘invullen’ wat er niet gezegd wordt, en dan kan er weleens wat fout gaan.
  • Dat klinkt heel systematisch en helder.
  • Ja, maar vaak lopen die oorzaken verwarrend door elkaar heen. Benieuwd naar jouw voorbeelden.

27. Iedereen een beetje taalautist?openen ▾

Waarin het de hoogste tijd is om zaken in perspectief te plaatsen – de oplossing voor veel alledaagse voorbeelden van miscommunicatie.

  • Nu dan eindelijk jouw voorbeelden van miscommunicatie in alledaags taalgebruik.
  • Ja, ik heb wat verzameld! Ze lijken heel gezocht. Maar ze zijn mij allemaal echt overkomen. Ik heb ze steeds direct na de gesprekjes zo goed mogelijk genoteerd of samengevat.
  • Oké, ga je gang.
  • Ik zat een keer in de auto, op de achterbank, met vóór mij ook iemand naast de bestuurder. Ik ben A, en die andere persoon is B. En ik was verkouden.

A Liggen er voorin nog zakdoekjes?

B Even kijken ... Nee sorry.

  • Bij aankomst zie ik toevallig dat er in het rechter voorportier wel zakdoekjes liggen, en ik raak wat geïrriteerd. En toen ging het ongeveer als volgt verder:

A En ik vroeg je nog of er voorin zakdoekjes lagen!

B Maar ze lagen er niet! Kijk maar, het voorvakje is leeg.

A O nee, en hier dan, bij jou in het portier.

B Ja, maar dat vroeg je niet.

A Jawel! Ik vroeg toch ‘voorin’!

B Oh, nou ik dacht alleen aan het voorvakje.

  • Ja, natuurlijk kan ik jou gemakkelijk gelijk geven, en B nonchalance verwijten in het zoeken naar zakdoekjes. Maar kijk eens naar het taalgebruik.
  • Dan moet je me wel even helpen.
  • Nou, vanuit B, die voorin zit, is alleen het dashboardkastje ‘voorin’. Maar voor jou, op de achterbank, is ook het portier náást B ‘voorin’. Het hangt er maar vanaf wat je perspectief is. We kennen dit ook in andere plaatsaanduidingen, bijvoorbeeld als een gespreksleider vóór een publiek de personen links en rechts van hem wil voorstellen: ‘Hier aan mijn linkerhand, voor u rechts, zit onze collega ...’
  • Dus jij zegt dat ik alleen vanuit mijzelf redeneer? Goed, maar dan nu een heel ander voorbeeld, van communicatie via appjes. Mijn collega A appte mij over een werkafspraak. Ik ben hier B.

A Kun jij volgende week ook op vrijdag werken?

B Nee sorry. Maar wel op zaterdag, rond 13 uur. Kan dat ook?

A Het is erg druk. Kun jij ook op donderdagmiddag?

B Oké. Tot 15.30 uur.

A Jammer dan. Dat is de moeite niet. Je weet dat we om 17 uur sluiten.

B Maar ik doe toch een aanbod?

A Nee, jij zegt eigenlijk dat je niet kunt!

B Nee, ik bedoelde dat ik om 15.30 uur weg moet.

A Maar je zei dat je pas om 15.30 uur zou kunnen!

B Nee, dat zei ik niet. Ik zei tót 15.30 uur.

  • Hier is het misverstand gemakkelijk aan te wijzen. Dat is jouw ‘Oké. Tot 15.30 uur.’
  • Is dat zo? Ik bedoelde te zeggen dat ik om halfvier weg moet. Maar er kan dan nog wel een periode van tweeëneenhalf uur gewerkt worden. Ik had toch een redelijk aanbod?
  • Je hebt dan niet door dat jouw formulering verkeerd kan worden opgevat.
  • Hoe dan?
  • Nou, dat jij pas om halfvier kunt beginnen, en dat jij dus nogal weigerachtig overkomt. En inderdaad, een periode van anderhalf uur kun je nauwelijks een middag noemen. Natuurlijk was er geen misverstand geweest als jij had geappt: ‘Oké. Maar ik moet wel om 15.30 weg.’ Maar dat is achteraf geredeneerd.
  • Dus jij zegt dat dit conflictje eigenlijk gaat over mijn aanbod dat als weigering wordt opgevat?
  • Ja, en dat conflictje is te herleiden tot de verschillende betekenissen van tot in combinatie met een tijdsaanduiding. Jij doet vanuit jouw ‘definitie’ een aanbod (‘Ik kan tot 15.30 uur werken’), en begrijpt daardoor niet dat je collega A het aanbod zó kan begrijpen dat het eigenlijk geen aanbod is (‘Ik zie je morgen om 15.30 uur’). Dat is de diepere oorzaak van dit misverstand.
  • Dus, eigenlijk geef je mij de schuld van deze miscommunicatie!
  • Haha, dat heb je mij niet horen zeggen. Ik wil alleen maar dit zeggen: interpretatie vindt – vaak ongemerkt – altijd plaats vanuit het eigen perspectief, ook als het om eenvoudige woordje gaat zoals voorin of om een tijdsbepaling. En dat kan helaas ook niet anders, want we zijn allemaal in zeker zin een beetje autistisch in communicatie.
  • Nou, misschien heb ik in een volgend gesprek meer succes met mijn voorbeelden.

28. Woorden verwijzen, maar waarnaar?openen ▾

Waarin duidelijk wordt dat heldere communicatie op zijn minst wrevel kan voorkomen en zelfs levens kan redden.

  • Ik heb nog twee voorbeelden van alledaagse miscommunicatie. En ik blijf benieuwd wie nu de miscommunicatie veroorzaakt.
  • We zullen zien. Kom maar op.
  • Mijn eerste voorbeeld gaat weer over een conversatie in de auto, dit keer met bijna fatale gevolgen. Ik rijd met iemand mee. Bestuurder A wordt na een bocht plotseling verblind door de laagstaande zon en nadert een kruising.

A Oh, die zon! Waar is mijn zonnebril! O help snel. Ik moet straks naar links. Help even zoeken. Nou, ik moet nu naar links hier. Komt er wat aan? Ik zie niks.

B Ik zie ook niks.

  • En toen kregen we bijna een botsing. De bestuurder kon nog net uitwijken. Toen we van de schrik bekomen waren, ging het gesprek als volgt verder:

A Poeh, ging net goed, zeg! Waarom zei je dat je niks zag?!

B Maar ik was aan het zoeken, en zag niks liggen

A Ja, maar ik bedoelde of je een tegenligger zag!

  • Je kreeg dus het verwijt dat je niet goed meegekeken had.
  • Ja, maar ik was nog aan het zoeken naar die zonnebril!
  • Toch kun je ook hier het misverstand herleiden tot het taalgebruik. Met ‘Ik zie ook niks’ gebruik je te weinig taal voor een goede communicatie. En dat is zelfs het geval als je wel had mee gekeken of er iets aan kwam. Want misschien was jij ook wel verblind door de lage zon, en dan had het ook minder goed kunnen aflopen. Dan hadden jullie misschien het volgende gesprekje gehad.

A Oh, die zon. Ik zie niks! Kan ik hier naar links? Zie jij iets aankomen?

B Ik zie ook niks.

  • Oké, ik heb nog een kans met een voorbeeld waaraan ik niet schuldig ben. Het gaat om het opstellen van een rooster voor mantelzorg. Het zijn weer appjes, en ik ben weer persoon B.

A We hebben voor de vakantie een rooster mantelzorg opgesteld voor de ochtenden en de middagen. En we dachten bij jou aan 7 t/m 10 juli ’s ochtends.

B Oké. Ruim op tijd deze planning!

A Mooi, dat vergemakkelijkt de zorg in vakantietijd.

  • Enkele dagen later krijg ik nog een appje waarop de conversatie verdergaat. En dan vraag ik direct maar: Wie zit hier nou te miscommuniceren?

A Zeg kun jij ook die week daarna nog wat extra dagdelen? Ik doe het al drie hele dagen in de week ervoor.

B Nou ja, dat is toch wel wat lastig. En ik doe al best veel. Is er niemand anders?

A Ik zal kijken, maar ik vind het wel wat zuinig van je.

B Hoezo, jij tekent in voor zes dagdelen, en ik nu voor zeven.

A Hè, nee jij doet er toch vier nu, vier ochtenden?

  • Laten we eerst eens kijken waar het misverstand op terug te voeren is. Het wordt al direct duidelijk in jouw eerste uiting met ‘Oké.’ Dit woord slaat op de omvang van de periode. Maar de manier waarop die periode omschreven wordt, is voor twee interpretaties vatbaar. Gaat het alleen om de ochtenden of om drie dagen plus een ochtend? Dus om vier dagdelen of om zeven dagdelen.
  • Dus is het niet mijn fout. Persoon A formuleert dan toch onduidelijk!
  • Ja, maar kennelijk hadden jullie beiden niet door dat die formulering dubbelzinnig was. Jij denkt de afspraak te bevestigen voor een periode van zeven dagdelen, en raakt daarom wat gepikeerd. Daarom raakt A ook kregelig. A denkt de inzet te kunnen vragen omdat A niet doorheeft dat het voorstel ook anders geïnterpreteerd kan worden. En bovendien is er nog een onuitgesproken vooronderstelling, namelijk dat de personen die zorg verlenen per dagdeel kunnen intekenen.
  • Dus volgens jou zijn we beiden schuldig aan deze miscommunicatie. Maar wie is dan het meest schuldig aan de miscommunicatie?
  • Hier heb je inderdaad een punt. Dat is A die het rooster opstelt. Maar ook dan ben je er niet uit. Want A vond het voorstel kennelijk duidelijk. Er was pas duidelijkheid geweest wanneer jullie beiden de afspraak expliciet hadden bevestigd, bijvoorbeeld met: ‘Dus voor de goede orde, het gaat om drie hele dagen en een ochtend ...’ Of: ‘Het gaat om vier ochtenden.’
  • Goed, tot zover mijn voorbeelden. Nu moet jij eerst maar weer eens verder. Want ik word nu extra nieuwsgiering naar die opmerking van jou een paar gesprekken geleden. dat woorden een blauwdruk zijn voor een betekenis, een betekenis die heel anders kan worden ingevuld dan je soms denkt.

29. De ‘overkomst’ van woordenopenen ▾

Waarin een opmerking reactionair kan overkomen, afhankelijk van wie haar maakt, jeukwoorden het zicht vertroebelen en adverteerders al dan niet per ongeluk aandacht trekken met een slogan met sexy bijbetekenis.

  • Jouw voorbeelden over miscommunicatie gaven al aan dat we ons vaak niet kunnen voorstellen dat we heel anders overkomen dan we denken. Als je begrepen wilt worden, moet je weten hoe iets overkomt. En als je iets wilt begrijpen, moet je soms afstand nemen van hoe het bij jou overkomt.
  • Dit klinkt nogal abstract.
  • Een voorbeeld dan. Stel dat jij iemand het volgende hoort zeggen. Hoe schat jij dan die persoon in?

Ik vind het feminisme van nu echt helemaal niks.

  • Dat hangt ervan af wie het zegt. Als hier een vrouw aan het woord is, kun je de uiting positief interpreteren als aanzet tot een gesprek over hoe het dan wel moet met de positie van de vrouw. Maar als de opmerking van een man komt, ben je al snel geneigd de opmerking als reactionair aan de kant te zetten.
  • Toch zijn er ook dan ook verschillen in interpretatie mogelijk. Je interpreteert de opmerking al wat positiever wanneer je weet dat de spreker net een vechtscheiding achter de rug heeft waarin hij uiteindelijk het meeste heeft verloren.
  • Ja, en?
  • Nou, voor een goed begrip moet je soms onderscheid maken tussen hoe een woord bij jou overkomt en wat er ‘eigenlijk’ wordt gezegd. Je moet dan als het ware een beetje afstand nemen van je eigen interpretatie.
  • Oké, heb je nog een voorbeeld?
  • Wat komt er bij jou op als iemand het volgende zegt?

O, de kids verheugen zich zo op het uitje!

  • O, dat woord kids! Ik vind dat zo’n jeukwoord, waarom niet gewoon kinderen?
  • Ja, dat schijnen meer mensen te hebben. Maar toch zijn er mensen die graag kids zeggen. Die hebben daar nou eenmaal meer gevoel bij.
  • Tja, maar gewoon kinderen kan toch ook?
  • Ja, natuurlijk, maar misschien vinden die kids-ouders dat iets te ouderwets. En zeg nou zelf, ‘een mobiel abonnement voor de kids’ verkoopt toch beter dan een ‘kindertelefoon’, dat trouwens al iets anders betekent.
  • Wat wil je hiermee zeggen? Ben jij gewoon voor Engelse woorden?
  • Nee, dat is hier het punt niet. Het gaat om twee andere punten. Goed communiceren betekent dat je weet hoe je overkomt. Maar vaak heb je dat niet door. En goed communiceren betekent dat je weet wat je ontvangt aan betekenis en dat je je niet laat beïnvloeden door bijvoorbeeld een particuliere associatie bij een woord.
  • Goed, dus jij zegt dat we goed moeten weten wat voor bijbetekenis een woord kan oproepen.
  • Ja, en dan gaat het vaak om associaties of connotaties. Die ontstaan meestal in een subcultuur. Daardoor komt het dat mensen buiten die subcultuur er eerst geen weet van hebben. Nog een laatste voorbeeld. Welke associatie krijg jij bij de volgende uitnodiging?

Zin in een avondje Netflix&Chill?

  • Niets bijzonders, gewoon een avondje ontspannen film kijken.
  • Toch is dat lang niet voor iedereen zo. In 2017 adverteerde een grote supermarktketen met lekkere hapjes voor een Netflix&Chill-avond. Direct kwamen er allerhande reacties of de supermarktketen wel doorhad dat dit echt niet kon.
  • Hoezo niet?
  • In dat jaar had deze uitdrukking al een bijzondere bijbetekenis: een avondje met een film op de achtergrond en chillen met erotisch perspectief, zeg maar ‘seksdating’.
  • Ja, maar het betekent toch ook gewoon samen naar een film kijken met wat lekkers?
  • Haha, die betekenis was toen al verdrongen door de erotische bijbetekenis.
  • O, maar dan was het wel slim van die supermarktketen. Want dan genereer je extra aandacht. Of wisten die adverteerders dat niet, net als ik?
  • Dat is, bij mijn weten, nooit opgehelderd. Wel is het zo dat die uitdrukking daarna niet meer voorkwam in advertenties voor lekkere hapjes.
  • Grappig wel, maar wat wil je nu zeggen met deze drie voorbeelden over bijbetekenissen?
  • We hebben het steeds over de beperkingen van taal in communicatie. En één beperking is dat we vaak niet door hebben, of niet door kúnnen hebben, hoe woorden overkomen.

30. Heb je me dat horen zeggen?openen ▾

Waarin iemands houding de betekenis kleurt die hij aan de woorden van een ander geeft, en een voormalig minister van Financiën demonstreert dat woordkeuze tot verkeerde beeldvorming kan leiden die je nauwelijks ongedaan kunt maken.

  • De vorige keer spraken we over wat er fout kan gaan bij de ‘overkomst’ van woorden: een associatie of een connotatie waar we geen weet van hebben. Maar er is nog veel meer aan de hand. Soms kunnen we ons door onze eigen houding, onze attitude, heel moeilijk voorstellen dat woorden heel anders overkomen dan wij ze bedoelen.
  • Je bedoelt dat je ongewild iets suggereert, waardoor je verkeerd begrepen wordt? Heb je hier ook voorbeelden van?
  • Twee voorbeelden lijken me wel genoeg voor dit gesprek. Ik begin met het ingewikkelde voorbeeld. Ik was aanwezig bij een gesprekje over een persoon die door de gespreksdeelnemers verschillend wordt gewaardeerd. Voor een goed begrip is het nodig dat je eerst een politicus in gedachten neemt op wie je zou stemmen, of juist een politicus op wie je helemaal niet zou stemmen. Lees het volgende fragment dus met een positieve of negatieve houding tegenover die politicus. En doe alsof jij persoon A bent.

A Ik hoor dat deze politicus nog een volgende termijn wil. Nou, hij is niet de eerste bij wie je zou denken dat hij het doet omdat hij verslaafd is aan de macht.

B Jammer dat A zo negatief denkt over deze man. Ik vind hem juist heel goed.

C Hè, ik hoor A juist zeggen dat hij hem goed vindt!

B Hoezo? A zei toch dat die politicus niet de eerste is bij wie je aan machtsverslaving denkt, en dat hij dus, net als vele andere politici verslaafd is aan de macht.

C Nee, dat zei A niet. A zei dat dat je daar bij deze politicus juist zeker niet als eerste aan zou denken!

  • Wie heeft er hier gelijk, persoon B of C?
  • Nou, ik had een politicus in gedachten die ik erg bewonder. Ik denk dat persoon C gelijk heeft.
  • Maar als je naar de taal kijkt, dan moet je concluderen dat B en C beide gelijk kunnen hebben.
  • Dat zie ik niet.
  • Kijk eens naar de woordjes niet de eerste in de eerste uiting van A. Als je de politicus positief waardeert, zoals in jouw luisterhouding, dan kun je zeggen dat hij toch zeker ‘niet de eerste’ is die je zou noemen als je aan politici denkt die aan het pluche vastgeplakt zitten. Maar als je de politicus negatief waardeert, kun je zeggen dat die persoon voor jou nu ook in het rijtje terechtkomt van mensen die te lang op het pluche blijven zitten, dus ‘niet de eerste’ is in dat rijtje.
  • Met moeite zie ik nu dat beide interpretaties dus mogelijk zijn.
  • Dat is ook logisch. Als je al een bepaald beeld hebt, bijvoorbeeld op basis van een attitude, dan kun je je nauwelijks voorstellen dat iemand anders, vanuit een andere attitude, tot een heel andere interpretatie komt.
  • Dus voor een goede communicatie moet je iets weten over hoe de ander ‘erin staat’, wat de houding of de attitude is.
  • Het volgende voorbeeld is gemakkelijker. Het is een verzonnen gesprekje tussen een student A en zijn vader B.

A Ik kom niet rond met mijn toelage.

B Ja, maar je kunt naast je studie toch wel een baantje nemen?

A Jawel, maar dan blijft er weinig tijd over voor wat leuks.

B Tja, je kunt niet je geld uitgeven aan sport en uitgaan om dan bij mij de hand op houden.

A Hè, wat bedoel je daarmee?

B Nou gewoon in het algemeen, eerst proberen het zelf op te lossen.

A Maar je zegt toch eigenlijk dat ik er de kantjes van af loop!

B Nee, dat heb je mij niet horen zeggen.

  • Wie heeft er gelijk, de student of zijn vader?
  • Als ik moet kiezen, dan kies ik partij voor de vader, want die zegt toch niet dat zijn zoon er de kantjes van af loopt.
  • Maar waarom begon die vader dan over ‘sport en uitgaan’? Daaruit mag de student toch afleiden dat zijn vader vindt dat hij maar een beetje aan het flierefluiten is?
  • Tja, zo kun je het ook zien. Maar daar kun je toch in een verder gesprek samen wel uitkomen?
  • Dat is nu juist de vraag. Ik heb dit gesprekje verzonnen als aanloop naar een echte uiting die veel miscommunicatie veroorzaakte. De volgende zin werd uitgesproken in een politiek interview in de tijd van de bankencrisis in 2017. Onze toenmalige minister van Financiën, Dijsselbloem, was toen voorzitter van de Eurogroep. Toen de zuidelijke staten van Europa aan de noordelijke staten extra steun vroegen, zei hij het volgende:

Ik kan niet mijn geld uitgeven aan drank en vrouwen om dan bij u mijn hand op te houden.

  • Ja, maar dit is toch een belediging!
  • Grappig, dat zei je niet in mijn verzonnen voorbeeld over die vader. Maar inderdaad, deze uitspraak gaf veel commotie in Zuid-Europa: De voorzitter schoffeert ons! Hij beweert dat wij alcoholisten zijn en alleen maar achter de vrouwen aanjagen! De discussie hierover liep volledig uit de hand.
  • Ja, maar als het niet beledigend bedoeld is, dan kun je toch uitleggen.
  • Nadere uitleg maakte de zaak alleen maar erger. Er waren geen specifieke landen bedoeld, en drank en vrouwen horen bij het leven enzovoort. Maar het kwaad was al geschied. Als je door woordgebruik van een bepaalde houding of mening of attitude wordt beticht, dan kun je dat nauwelijks meer ongedaan maken. Ook als je die attitude niet hebt, dan nóg blijft bij de gesprekspartner het idee hangen dat je er toch wel iets van meent. En zelfs met excuses wordt dit nauwelijks opgelost. Zo sterk werkt dus de attitude die ongemerkt, of misschien ongewild, tot uiting kan komen in taalgebruik.

31. Je kunt niet niet communicerenopenen ▾

Waarin alles wat je zegt naast een betekenis ook een bedoeling heeft, een boodschap die meekomt en die de ander er al dan niet in herkent of er onterecht aan toekent.

  • In een gesprek kun je dingen horen, waarvan de ander kan zeggen: ‘Dat heb je mij niet horen zeggen.’ Maar dan is de communicatie al verstoord, en komt het niet zo gauw meer goed. Vat ik ons vorige gesprek zo goed samen?
  • Ja, en dat lijkt een sombere conclusie. Maar als we in zo’n situatie dan toch verder willen communiceren, dan moeten we wel weten wat taal precies doet in communicatie. Dan moeten we dus niet alleen nagaan wat woorden betékenen, maar ook wat we ermee bedoelen.
  • Jij hebt het wel steeds over ‘betekenis’ én ‘bedoeling’, en dan ook nog een bedoeling in een bepaalde situatie, maar ik blijf het verwarrend vinden.
  • Dan leg ik het graag uit. In taal verwijs je naar iets met een betekenis, maar je bedóélt ook altijd iets. Een zin als ‘Het aanrecht staat nog vol’ is niet zomaar een mededeling. Anders zou je kunnen volstaan met ‘Ja, dat zie je goed.’ En ook dát is niet zomaar een mededeling. Zo’n reactie wordt zelden opgevat als een bereidwillige bevestiging.
  • Is dat mogelijk, communicatie zonder bedoeling?
  • Nee, dan heet het geen communicatie. Dan praat je ‘zo maar wat voor je uit’ als verbale begeleiding van eigen handelingen of om de eenzaamheid te verzachten. Communiceren kent een allesbepalend beginsel: je kunt niet niet communiceren.
  • Hoezo?
  • Kijk maar wat er dan gebeurt in dit gesprekje tussen buurman en buurman. A helpt B bij het opruimen van zijn schuur:

A Goh, ik zie daar die oude stoelen.

B Oh, je mag ze hebben hoor.

A Ach nee, ik zei alleen maar dat ik ze zag.

  • Nee, deze buurmannen werken waarschijnlijk niet lang prettig samen. Maar is dit voorbeeld niet wat gezocht? Het lijkt wel verzonnen. Heb je geen echt voorbeeld, zoals ik die ook aan het verzamelen ben?
  • Nee, ik doe het met voorstelbare voorbeelden. Neem deze situatie op een receptie. A en B staan bij elkaar in de buurt, maar kennen elkaar niet:

A Bent u familie van het bruidspaar?

B Nee.

A Wel bijzonder, ook nog een fanfare hier.

B Ja.

  • Waarom stokt deze conversatie?
  • Dat lijkt me duidelijk. B heeft geen zin heeft in een gesprek. Anders had B wel iets meer gezegd, of gevraagd hoe A het bruidspaar kent.
  • Toch antwoordt B wel degelijk.
  • Ja, maar het antwoord is zo kortaf, dat er nog een andere boodschap meekomt: ‘Ik heb geen zin om met jou te praten.’
  • Ja, kennelijk was dat ook de bedoeling.
  • Hoho, hoe weet je dat?
  • Oké, het kan ook onbewust, zo’n bedoeling, zo’n boodschap. Je hebt dan niet door dat je zo overkomt.
  • Ja, en de bedoeling moet toch ook worden herkend. A had in dit voorbeeld ook door kunnen gaan met: ‘Het is hier wel druk hè’ of ‘Toch moeilijk te vinden hier.’
  • Ja, dan wordt het lastiger voor B. Dan misschien maar een smoesje om de communicatie te verbreken, bijvoorbeeld: ‘Oh sorry, ik zie daar een oude bekende van mij.’
  • Dus communicatie heeft altijd een bedoeling, maar die bedoeling is niet altijd duidelijk. En daardoor ontstaat miscommunicatie. Nu even terug naar de taal zelf en de betekenis van de woorden. Je zou dan toch hopen dat de taal zelf een aanwijzing geeft voor een bepaalde bedoeling.
  • Was dat maar waar! In heel veel gevallen zijn er verschillende bedoelingen mogelijk. Neem een zin als de volgende.

Er draait een goede film vanavond.

  • Zou jij bij deze zin een bedoeling kunnen bedenken, met een reactie die past bij die bedoeling?
  • Je bedoelt dan zoiets als dat deze zin eigenlijk een uitnodiging is, en dat ik daarop in kan gaan of nee kan zeggen. Dan zou ik kunnen zeggen: ‘Oh, leuk, samen kijken!’
  • Ja, maar in een ouder-kindrelatie kan dezelfde zin, uitgesproken door het kind, de bedoeling hebben van een ‘vraag om toestemming’. Waarop dan de ouder iets kan zeggen als: ‘Nee, gisteren heb je ook lang gekeken.’
  • Je bedoelt dus dat zo’n formulering multi-inzetbaar is, met verschillende bedoelingen.
  • Ja, je kunt dezelfde zin ook gebruiken als advies aan iemand die niet weet wat die doen moet, of als excuus wanneer iemand je vraagt om een avond te gaan stappen. En de zin kan zelfs als betutteling worden opgevat, bijvoorbeeld door een kind dat heus wel weet hoe het de avond kan doorkomen.
  • Oké, maar jij gebruikt nu verzonnen voorbeelden. In ons volgende gesprek wil ik graag nog één keer een paar echte voorbeelden inbrengen.

32. Wat bedoel je?openen ▾

Waarin de meningen uiteenlopen over wat vriendinnen tegen elkaar kunnen zeggen, een belediging in een klein hoekje zit en de taalfilosofische gesprekspartners het maar niet eens worden.

  • De vorige keer kwamen we erop uit dat eenzelfde uiting, afhankelijk van de situatie, verschillende bedoelingen kan hebben. En nu ga jij voor het laatst nog een paar voorbeelden inbrengen?
  • Zeker! Ik maakte een gesprek mee tussen twee vriendinnen A en B, en een klasgenote C. Het ging ongeveer zo:

A Goh, leuke oorbellen zeg!

B Dank je, ze waren supergoedkoop trouwens.

A Ja, dat zie je ook wel een beetje van dichtbij.

C Ze zijn wel mooi hoor!

  • A raakt later in gesprek met C, en die zegt dan:

C Ik dacht dat jullie goede vriendinnen waren.

A Zijn we ook.

C Maar je beledigt haar met haar oorbellen!

A Hoezo?

C Nou, als vriendin zeg je toch niet dat die oorbellen goedkoop zijn.

A Hè! Nee, ik bedoelde juist dat wij dat samen wel weten!

  • Hier zie je mooi dat een bepaalde bedoeling een heel ander effect kan hebben, net zoals in ons vorige gesprek dat een advies kan worden opgevat als betutteling. In dit voorbeeld bedoelt A iets vriendelijks te zeggen en C vat dat op als belediging.
  • Maar hoe kan het dan dat zo’n bedoeling niet overkomt?
  • Ja, nu wordt het echt ingewikkeld. Kennelijk bestaat er verschil van mening over wat je in een bepaalde situatie wel of niet kunt zeggen. C vindt blijkbaar dat je in zo’n situatie juist iets moet zeggen als: ‘Nou dat zie je eigenlijk niet hoor.’ Gewoon omdat je als vriendinnen elkaar dan ook een beetje gerust moet stellen, of dat je moet zeggen dat iets toch niet zo erg is als het lijkt. Maar A vindt kennelijk dat juist vriendinnen dit wel tegen elkaar moeten kunnen zeggen.
  • Dus je bedoelt dat er in communicatie ook normen bestaan voor wat je wel en niet zegt in een bepaalde situatie.
  • Precies! Zullen we nog één voorbeeld doen?
  • Dan kies ik nu een voorbeeld. Het is een gesprekje waarin het bijna op ruzie uitliep. Weer gaat het om een autotocht, en weer gaat het over tanken, net als een voorbeeld dat ik gaf in een van onze eerste gesprekken:

A Vind je niet dat we moeten tanken?

B Nee, denk ik niet. We halen het makkelijk. En ik tank liever bij ons eigen tankstation.

  • Enige tijd later, en steeds steelse blikken op de meter:

A Ik vind toch dat we echt moeten tanken.

B Hoezo! We redden het echt, ruim!

  • Even later:

A Hier komt een tankstation. Doe nou maar even.

B Waarom vertrouw je me niet! Ik rij toch.

  • De stilte wordt zwaarder, en uiteindelijk tankt B zonder commentaar. Het gesprek daarna ging zo:

A Nou, je hoeft niet zo stug te blijven doen.

B Waarom vertrouw je me niet? De tank was inderdaad nog lang niet leeg.

A Dat bedoel ik niet. Ik raak gewoon wat panisch als de tank niet meer zo vol zit.

  • En nu ben ik benieuwd wat jij nog kunt zeggen over verschillen in bedoeling. B raakte gewoon beledigd omdat A haar kennelijk niet vertrouwt.
  • Ja, maar het is nog maar de vraag of A de bedoeling heeft om te beledigen. Misschien bedoelt zij alleen uiting te geven aan opkomende paniek. En die paniek kan kennelijk niet worden ingedamd met een oproep tot vertrouwen.
  • Maar dan is er toch veel meer aan de hand dan alleen de bedoeling van de uiting? En bovendien, wel of niet tanken brengt nog geen duidelijkheid in de communicatie.
  • Dat klopt. Maar ook in dit voorbeeld kun je zien dat verstoorde communicatie misschien kan worden opgelost door vragen als ‘Waarom zeg je dit?’ of ‘Wat bedoel je precies?’ Dan was sneller duidelijk geworden dat ‘een uiting van paniek’ als ‘belediging’ kan worden opgevat. En dan zijn we toch weer terug bij verschillen in bedoeling.
  • Wat zeg je eigenlijk over ons hoofdthema, dat taal niet zo geschikt is voor communicatie?
  • Ik zeg dat het eigenlijk wel meevalt, als je naar de taal kijkt. Want ook in dit voorbeeld gaat het over bedoelingen in communicatie.
  • Dat het om bedoelingen gaat, pleit de taal toch nog niet vrij? Als de taal de bedoeling nou wat beter zou weergeven ... Jij vindt dat er niet zo veel aan de hand is met de taal. En ik blijf maar zeggen dat taal niet zo geschikt is voor communicatie. Hoe nu verder?

33. Taal als communicatiemiddel?openen ▾

Waarin taallerende kinderen, mensen die in zichzelf praten, dagboekschrijvers en geestelijken worden opgevoerd om te illustreren dat taal niet alleen een communicatiemiddel is.

  • Waar staan we nu na zoveel gesprekken over taal en miscommunicatie? Jij blijft vooral spreken over de grenzen van de taal, en zoekt daarin ook zelf de grenzen op met wat je vertelt over non-dualiteit, relativiteit, de onzekerheidsrelatie en entropie, of je houdt een verhandeling over de raadsels van de metafoor.
  • Ja, en jouw voorbeelden van alledaagse miscommunicatie kunnen gemakkelijk verklaard worden wanneer we ons bewust zijn van de glibberige relatie tussen woord en betekenis, en de verschillende interpretaties van bedoelingen van gesprekspartners in bepaalde situaties.
  • Je zou eufemistisch kunnen zeggen dat we ons onderwerp tot nu toe nogal meanderend hebben behandeld. Maar goed, het zijn dan ook gesprekken.
  • Toch wil ik nog graag een mogelijke vooronderstelling in jouw beginvraag aan de orde stellen.
  • En die mogelijke vooronderstelling luidt?
  • Is taal wel bedoeld voor communicatie?
  • Hè?! Maar taal is toch het middel waarmee wij communiceren?
  • Je vergeet één woordje. Taal is het middel waarmee wij óók communiceren. Kijk eens naar deze uitspraak van de taalkundige Edward Sapir, die we al eerder tegenkwamen in de gesprekken over taal en relativiteit.

Taal is in de eerste plaats een vocale verwerkelijking van de aanleg de realiteit symbolisch te zien.

  • Dus, taal is in deze opvatting niet primair gericht op communicatie? En wat bedoelt Sapir met ‘vocale verwerkelijking’?
  • Kijk hoe kinderen taal leren. Zij brabbelen eerst, zonder doel, gewoon omdat ze er kennelijk plezier in hebben om de spiertjes in de stembanden en de mond te oefenen. Vaak dienen die klanken eerst alleen als begeleiding van andere activiteiten. Ook is er dan nog geen gerichtheid op anderen in de directe omgeving.
  • Ja, dat zie je soms ook wel bij volwassenen. Dat ze bij moeilijke activiteiten, ook als ze alleen zijn, hun handelingen verbaal begeleiden: ‘Pas op, rustig aan, nu achter deze invoegen.’
  • Klopt, dat zou je als een overblijfsel kunnen zien. In de taalontwikkeling van het kind worden die vocalisaties gaandeweg symbolische weergaven van de werkelijkheid. Als het kind onder veel stimulans ‘mamma’ leert zeggen, verwijst dat woord gaandeweg naar ‘mamma’, en kan mamma zelfs worden opgeroepen. Als er met zo’n verbale activiteit iets wordt bedoeld, dan is het toch vooral het uitdrukken van gewaarwordingen en gevoelens. Maar is taal daarmee alleen communicatiemiddel?
  • Wat is taal dan nog meer?
  • Taal kun je ook zien als middel om je staande te houden in de werkelijkheid, om je te verhouden tot de realiteit, bijvoorbeeld door een dagboek bij te houden. Of je gebruikt taal als ordeningsmiddel door aantekeningen te maken. Een ander voorbeeld is liturgisch taalgebruik: dat is meer een ritueel dan communicatie.
  • Laat dat waar zijn. Maar dan nog kun je je afvragen of taal geschikt is als communicatiemiddel. Je zei in onze eerste gesprekken dat je daarover ook citaten verzameld had uit romans. Kun je zeggen welke opvatting er uit die citaten spreekt?
  • Ik heb vooral negatief getinte citaten kunnen verzamelen. Neem deze van de Franse romancier Laurent Binet in zijn De zevende functie van taal.
  • Aha, taal heeft dus veel meer functies!
  • Inderdaad, maar om dat te begrijpen moet je wel taalwetenschap studeren. Mij gaat het om een verwijzing in deze roman naar de filosoof Morris Zapp, een leerling van Derrida, die we al eerder tegenkwamen met een heel negatieve uitspraak dat taal de betekenis zelfs ondermijnt. Binet laat een van zijn romanfiguren het volgende zeggen:

Een gesprek is kortom een partij tennis waarbij wordt gespeeld met een bal van boetseerklei, die elke keer als hij over het net komt, een andere vorm aanneemt.

Laurent Binet, De zevende functie van taal, 2015:287

  • Ja, dat klopt eigenlijk wel. Dat is de betekenis die niet overkomt, dat is de bedoeling niet begrepen wordt.
  • Inderdaad, zoiets kun je soms zeggen over een Kamerdebat of een discussie waarin partijen niet nader tot elkaar komen. Maar zo kun je een gesprek toch niet definiëren? Gelukkig kwam ik ook een andere opvatting tegen. De IJslandse auteur Jón Kalman Stefánsson spreekt in Het verdriet van de engelen over woorden als dode stenen of haveloze kleren, maar laat zijn hoofdpersoon uiteindelijk ook het volgende zeggen:

Desondanks zijn woorden een van de weinige dingen die ons daadwerkelijk resten als alles ons lijkt te hebben teleurgesteld. Hou dat in gedachten! En ook datgene wat niemand begrijpt, namelijk dat de meest onbelangrijke, onwaarschijnlijke woorden onverwacht grote lasten kunnen dragen en het leven ongedeerd over duizelingwekkende afgronden kunnen brengen.

Jón Kalman Stefánsson, Het verdriet van de engelen, 2012:35

  • Dit zou een mooi einde kunnen vormen van onze gesprekken. Maar ik wil toch nog terugkomen op onze begingesprekken over de Toren van Babel. En ik heb ook nog een heel andere vraag.
  • Zullen we dat dan de volgende keer doen?

34. ‘Taal’ en ‘communicatie’?openen ▾

Waarin de taalfilosofen zich het hoofd breken over Knausgård en echte communicatie een utopie lijkt.

  • Jij hebt veel uitspraken over taal verzameld, uit romans, uit filosofische essays of zomaar uit ingezonden brieven in kranten. Ben jij weleens uitspraken tegengekomen die je niet begreep?
  • Jazeker. Wat dacht je van deze? Gelezen in een roman van Karl Ove Knausgård:

Maar de taal is slechts een voertuig en wat hij vervoert, wordt voortgestuwd door de bereikte snelheid, tot voorbij de punt, tot buiten de zin, tussen de regels, waar het natuurlijk niet meer gelezen kan worden, alleen vermoed.

Karl Ove Knausgård, Engelen vallen langzaam, 2004:9

  • Dit is meer een mystieke benadering van taal!
  • Ik weet het niet. Wat ik wel begrijp is: ‘taal als voertuig’. Maar wat er vervoerd wordt, wordt alleen vermoed? En waarnaar verwijst het woordje het? En hoe wordt dat dan ‘voortgestuwd’? Hoe langer ik erover nadenk ...
  • Het is in elk geval weer een bijzondere metafoor: woorden die gelanceerd worden in de ruimte. En ook dat laatste woordje vermoed geeft toch mooi die onzekerheid aan waar we het al eerder over hebben gehad.
  • Ja, zo zegt dit citaat misschien toch iets over communicatie. Ik heb nog een raadselachtige uitspraak uit een essay over een heel ander onderwerp, een theologisch essay over vaderschap en macht in cultuur en christendom:

Als de utopie ons niet meer beweegt, sterft de taal en sterft de communicatie tussen mensen.

F.O. van Gennep, De terugkeer van de verloren Vader, 1989:198

  • Oei, inderdaad iets om diep over door te denken. Dus, taal kan sterven?
  • Ik kan deze uitspraak alleen maar plaatsen als je ervan uitgaat dat taal soms dood lijkt als middel tot communicatie.
  • Maar hoe leg je dan dat verband tussen taal en utopie? Een utopie is toch een soort droombeeld van een nooit te bereiken situatie?
  • Ja, een utopie is een ‘onbereikbare plaats’. Interessant is wel dat die eerste lettergreep u op twee manieren begrepen kan worden. De etymologisch juiste lezing is dat u van het Griekse ou komt, dat ‘niet’ betekent. Een utopie is dus een plaats die er niet is, die niet bestaat. Maar u wordt ook wel gelezen als het Griekse eu voor ‘goed’. Dus utopie als ideale, maar onbereikbare samenleving staat tegenover dystopie: een samenleving waarin je beslist niet wilt leven, zoiets als Orwells 1984.
  • Oké, dus als ik betekenis wil geven aan deze uitspraak, dan kan dat ongeveer als volgt: taal blijft alleen maar levend wanneer we beiden weet hebben van een onbereikbaar ideaal.
  • Ja en dat onbereikbare ideaal noemen wij dan echte communicatie. Maar jij wilde nog terugkomen op de mythe van de Toren van Babel?
  • Ja, die taalverwarring! Daar bleef ik bij haken. We weten nog steeds niet precies wat het woordje taal daarin betekent voor onze communicatie.
  • Inderdaad, misschien moet je eerder denken aan andere uitdrukkingen die met communicatie te maken hebben: ‘iemand begrijpen’ of ‘bedoelingen goed kunnen interpreteren’.
  • O ja! Je hebt bijvoorbeeld ook uitdrukkingen als ‘Ik kan het niet plaatsen.’ Je gebruikte die zonet zelf toen je zei dat je een uitspraak niet begreep. En er zijn ook nog andere woorden of omschrijvingen die met communicatie te maken hebben, zoals ‘informatie’ of ‘een goede verstandhouding’.
  • En wat wil je daarmee?
  • Als we nu in onze volgende gesprekken eens dieper naar die woorden kijken, misschien krijgen we dan meer zicht op de relatie tussen taal en communicatie.

35. Verstandhoudingopenen ▾

Waarin onze taalfilosofen een poging wagen om via etymologie grip te krijgen op taal en communicatie, wat nog geen sinecure is – als volksetymologie het zicht niet vertroebelt, is het de mist der tijden wel.

  • Jij wilt ‘dieper kijken’ naar woorden die we gebruiken voor ‘taal en communicatie’, woorden zoals informatie, begrijpen enzovoort, omdat je denkt dat we daarmee meer zicht krijgen op de relatie tussen taal en communicatie. Hoe moet ik me dat precies voorstellen?
  • Ik leg het uit met een heel ander voorbeeld. Ik hoorde eens iemand zeggen dat ontmoeten zo’n prachtig woord is, omdat het direct duidelijk maakt dat je in ‘ontmoeten’ niets moet. Zoiets helpt mij om het woord te begrijpen.
  • Maar nee! Dat is toch volksetymologie!
  • Wat is daar mis mee?
  • In ontmoeten zit helemaal niet ‘niet moeten’. Dat komt van een oud werkwoord gemoeten voor ‘tegenkomen’, denk aan tegemoet. En dat ont- duidt een begin aan, zoals in ontspringen en ontbijten.
  • Nou ja, dan klopt het etymologisch niet, maar het kan toch wel helpen als je aan ‘niet moeten’ denkt. Net zoals je bijvoorbeeld bij delegeren eraan kunt denken aan dat je de persoon die je een opdracht geeft ook moet ‘eren’.
  • Ja, maar taalkundig is dat nonsens. Bij een kind is dat grappig, die kan bij ‘ziekenhuisje spelen’ spreken over openreren. Die denkt dan aan opensnijden. Volwassenen glimlachen dan. Die weten bijvoorbeeld ook dat in zondvloed het eerste deel niets met zonde te maken heeft, maar met een woord voor ‘groot’ of ‘steeds durend’, zoals in de plantennaam zenegroen.
  • Wist ik niet! Maar die grote vloed was toch een straf voor de zonde, net zoals als bij die Toren van Babel? We hebben het eerder gehad over het grillige leven van betekenissen. Zo’n foute etymologie helpt dan toch wel.
  • Ja, dat vond de monnik ook die alleen maar wilde werken, en zei dat in labora al het ora van ora et labora zit. Maar goed, met welk woord wil je beginnen?
  • Het meest raadselachtige woord vind ik verstandhouding. Je kunt met iemand een goede of slechte verstandhouding hebben. Dat betekent dan dat je je met iemand goed of slecht ‘verstaat’. En dat zegt dan weer iets over het gemak of de moeilijkheid van communicatie. Verstandhouding heeft dus iets met verstaan te maken?
  • Dat klopt. Laten we om te beginnen kijken naar ver- zoals dat bij werkwoorden voorkomt, en waarover we ook al eerder hebben gesproken, met de mogelijke verschillende betekenissen (verdraaien, vervalsen, verzilveren enzovoort). Het grootste Nederlandse woordenboek, en tegelijk ook het grootste woordenboek ter wereld, het WNT, begint de behandeling van dit voorvoegsel met deze zin: ‘Op zichzelf heeft ver- voor de tegenwoordige taalgebruiker geen enkele betekenis meer.’ Maar direct daarna volgt er wel een overzicht van 32 betekenissen, en dat alleen al bij werkwoorden.
  • Dat wordt dan lastig voor dit gesprek.
  • We kunnen het misschien wat inperken. Bij het werkwoord verstaan lijkt het te gaan om ver- in een betekenis die je kunt omschrijven als ‘erbij’ of ‘rondom’.
  • Hé, ik bedenk zojuist dat je in het Engels een heel ander woord hebt, to understand. Waar sta je dan onder?
  • Jij denkt dat onder alleen ‘onder’ betekent? Wat denk je dan bij de uitdrukkingen onder de mensen en onder meer? Hier betekent het zoiets als ‘tussen’. En het kan nog wel meer betekenen, kijk maar naar ondernemen.
  • Dus is understanding zoiets als ‘ergens tussen gaan staan’?
  • Misschien. Maar zo wordt het woord nu niet meer gebruikt. Laten we het er maar op houden dat verstaan misschien wel ooit iets heeft betekend als ‘erbij gaan staan’.
  • Dat zou mij toch wel een beetje helpen. Als ik met iemand een goede verstandhouding heb, dan kan ik dus samen met iemand ergens bij gaan staan.
  • Tja, taalkundig kan ik daar weinig over zeggen. Maar als het jou helpt.
  • Nog even over staan. Waarom gebruiken we hier niet zitten of liggen?
  • Dat blijft een raadsel. En dan blijft het speculeren, bijvoorbeeld dat staan iets actiever is, en dat je dus je best moet doen voor een goede verstandhouding. Benieuwd naar je andere woorden die met taal en communicatie te maken hebben.

36. Informatie en dataopenen ▾

Waarin informatie in eerste instantie weinig informatief blijkt maar toch vormend kan zijn voor de ontvanger ervan, terwijl data cadeautjes zijn die sommigen liever afslaan.

  • Hoe langer ik over het woord informatie nadenk, hoe minder ik ervan begrijp.
  • Ja, dit woord past prachtig in het nadenken over taal en communicatie. Het is zo’n kaal, leeg woord, met zo weinig ‘informatieve’ betekenis. Er is een beroemd citaat over wijsheid en kennis waarin ook dit woord voorkomt. Het is een uitspraak van de Engelse dichter T.S. Eliot, die we al eerder tegenkwamen met zijn definitie dat taal slechts gebroken licht is op de diepte van het niet-uitgesprokene. Eliot verzucht:

Where is the life we have lost in living? Where is the wisdom we have lost in knowledge? Where is the knowledge we have lost in information?

T.S. Eliot

  • En je zou er nog aan toe kunnen voegen: Where is the information we have lost in data?
  • Maar wat betékent het woord informatie?
  • Zoiets als ‘in vorm brengen’.
  • Dus, ik heb ‘iets’ in mijn hoofd en wil daarover spreken of schrijven, en dan breng ik dat ‘iets’ in een bepaalde vorm om het over te brengen naar de luisteraar of lezer.
  • Ja, maar je kunt het woord ook anders zien. Wat gebeurt er als die informatie bij de ontvanger komt?
  • Als het goed is, gebeurt er dan bij de ontvanger iets om die informatie te begrijpen.
  • Inderdaad, en daarom kun je ook zeggen dat informatie de ontvanger in een bepaalde vorm brengt. Immers, er is een verschil voor en na jouw mededeling. De ontvanger weet dan bijvoorbeeld iets meer, omdat hij informatie van jou gekregen heeft.
  • Dus dan kun je zeggen dat informatie pas informatie is als de ontvanger daardoor op een of andere manier ‘gevormd’ wordt?
  • Ja, als je met informatie niets doet, is het dus informatie in die nogal lege betekenis van ‘een inhoud in een bepaalde vorm’.
  • En dit heb je gevonden in een etymologisch woordenboek?
  • Nee, om je de waarheid te zeggen. Ik vond deze gedachte toen ik bezig was met de onzekerheidsrelatie in taal, met dat idee uit de kwantummechanica over waarneming. In die literatuur kwam ik deze uitspraak tegen van de natuurkundige David Bohm:

Information ... meaning a message that actually ‘forms’ the recipient.

David Bohm

  • Oké, ik zal eraan denken wanneer ik weer ergens informatie over krijg. Nu het woord data. Dat komt toch van een Latijns woord dat ‘geven’ betekent?
  • Jij, wij noemden data ook gegevens, maar dat is nu ouderwets.
  • Weet je wat ik zo mooi vind aan het woord gegeven? Een gegeven is een feit, maar een gegeven is ook iets dat je wordt gegeven.
  • Ja, klopt. Maar wat wil je daarmee zeggen?
  • Nou, als we nu gegevens eens opvatten als cadeautjes? Dan komen we misschien sneller tot echte communicatie.
  • Hè! Nu ben je mij kwijt. Je bedoelt dat ik dan data moet zien als informatie die ik in ontvangst kan nemen? Maar ik krijg al zoveel informatie, ik heb vaak helemaal geen behoefte aan nieuwe ‘datacadeautjes’.
  • Ja, maar als we zo naar communicatie kijken, zou het dan niet beter gaan met onze communicatie?
  • Laten we het er maar op houden dat dit een mooie romantische gedachte is. Taalkundig heeft dit geen enkele basis.
  • Maar toch, waarom is het dan zo in onze taal dat gegeven die twee betekenissen heeft?
  • Dat blijft iets om je over te verwonderen.
  • Ik wil het graag analyseren. Kijk ook eens naar dat prachtige woord mededeling. Ik laat iemand anders in iets delen, zodat het gemeenschappelijk wordt. Dat is toch communicatie! Dan zijn we toch af van de kaalheid in het woord mededeling?
  • Ik hoop dat het je lukt, met alle data die jij ‘krijgt’, om jou te ‘informeren’, en dat je die dan begrijpt. Laten we het de volgende keer eens hebben over begrijpen.

37. Begrijpenopenen ▾

Waarin onze taalfilosofen metaforen en citaten in de strijd gooien om begrijpen te begrijpen en al doende communicatie steeds beter kunnen plaatsen.

  • Eindelijk een concreet woord, begrijpen, met ook veel synoniemen.
  • Denk jij dan dat je ‘grijpt’ naar data of informatie? Dat er zo’n proces in je hoofd plaatsvindt?
  • Dat kan ik niet achterhalen. Maar er zijn ook synoniemen, zoals vatten of bevatten en snappen.
  • Ja, die woorden roepen ook concrete beelden op. Met vatten vat je iets aan, en met bevatten past het in je hoofd. En snappen heeft ook weer de betekenis ‘grijpen’.
  • Ja, maar helpt dit nu om na te gaan wat begrijpen eigenlijk is? Ik mag dus uit jouw woorden opmaken dat begrijpen zoiets is als aanpakken, in de hand pakken.
  • Hoorde je wat je zei? Je had het over opmaken uit. Dat is ook een synoniem, en het wordt heel lastig om daar iets uit op te maken. Heb je nog meer synoniemen?
  • Ja. Je kunt ook zeggen: ‘Ik kan het niet plaatsen.’ Hoe zit dat dan?
  • Altijd weer die prachtige metaforen. Misschien moeten we ons bij dat plaatsen zoiets als dit voorstellen. Als je iets nieuws hoort, iets wat je helemaal niet weet, dan vindt er in je hoofd misschien een proces plaats, dat je dat nieuwe koppelt aan iets wat je wel weet. Neem bijvoorbeeld die relativiteitshypothese in taal, dat taal als het ware je venster is op de wereld. Zoiets kun je dan begrijpen omdat je kunt inzien (weer een synoniem) dat je blik op een landschap afhankelijk is van het raam waardoor je kijkt. Dus zo kun je dan zo’n hypothese over taal ‘plaatsen’ in een vakje in je hoofd waarin het gaat om verschillen in perspectief.
  • Ik weet niet of ik je kan ‘volgen’.
  • Er zijn nog veel meer synoniemen. Maar of dat helpt? Ik heb drie citaten gevonden in mijn verzameling over communicatie. Die zeggen denk ik meer.
  • Oké, ik hoop dat ik er een touw aan kan vastknopen.
  • Van de middeleeuwse filosoof-theoloog Thomas van Aquino stamt de volgende uitspraak:

Het intellect wordt aangedreven door wat begrijpelijk is, omdat begrijpen een soort in ontvangst nemen is.

  • Ah, zo gek was dat dus niet wat ik de vorige keer zei over data en gegevens en geschenken. Ik moet iets niet grijpen, maar in ontvangst nemen.
  • Hoho, er staat ‘een soort in ontvangst nemen’, maar ik heb niet gevonden wat er met soort wordt bedoeld. En je kunt begrijpen ook nog heel anders zien. Hier een citaat van een Nederlandse filosoof-wiskundige G. Mannoury, uit het begin van de vorige eeuw:

Alle weten en begrijpen is betrekkelijk tot verlangen en beogen.

G. Mannoury, Mathesis en mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt, 1978:50

  • Dus ik moet ook iets verlangen of een doel hebben. Vandaar dus dat je iets niet begrijpt als je geen interesse hebt.
  • Ja, even terzijde over het onderwijs in begrijpend lezen. Je kunt dus leerlingen pas leren om begrijpend te lezen wanneer ze eerst hebben geformuleerd wat ze verlangen en wat hun doel is. Begrijpend lezen begint met een vraag van de lezer. Dat weten ook studenten die wekenlang literatuur hebben bestudeerd voor een scriptie, en dan tot de ontdekking komen dat ze geen inzicht hebben gekregen omdat ze alleen maar gegrasduind hebben in de literatuur zonder duidelijke vraag. Maar laat ik niet afdwalen. Ik heb namelijk nog een derde citaat voor je, uit de roman Life of Pi van Y. Martel. Hierin staat een passage over ‘vertellen wat er werkelijk is gebeurd’. De hoofdpersoon moet zijn bizarre verhaal over zijn overtocht per boot mét een tijger vertellen, en vraagt zich af of dit wel kan. Immers, niet alleen in verhalen, maar zelfs al in het kijken naar de wereld voeg je altijd iets toe. En dan staat er:

De wereld is niet zomaar hoe die is. De wereld is hoe we die begrijpen, toch? En in begrijpen brengen wij ook altijd iets naar de wereld, toch?

Y. Martel, Life of Pi, 2002:405

  • Dus, als het waar is wat hier staat, dan brengen wij in ‘begrijpen’ ook altijd zelf iets in.
  • Ja, en dat is denk ik meer dan een vraag, zoals bij begrijpend lezen. Dat is onze kennis, onze houding enzovoort, enzovoort. En als we dat over en weer doen in een gesprek, dan hebben we misschien iets wat lijkt op communicatie. Daarover de volgende keer. Voor nu houd ik het maar bij deze omschrijving van begrijpen: je hebt iets begrepen wanneer je het verstaat als antwoord op een vraag.

38. Communicerenopenen ▾

Waarin zowel gedichten als vaten communiceren, en mensen wellicht door een veel dieper en geheimzinniger begrip worden verbonden dan wat woorden en daden kunnen bewerkstelligen.

  • Ik heb zo’n prachtig citaat over poëzie, en het geeft zo mooi het verschil tussen begrijpen en communiceren weer, dat ik graag hiermee wil beginnen. En ik kan het niet helpen dat ook deze uitspraak afkomstig is van een dichter die al twee keer eerder in onze gesprekken heeft gesproken, T.S. Eliot. Dichters voelen taal nu eenmaal het best aan.

Genuine poetry can communicate before it is understood.

T.S. Eliot

  • Het gaat dus om de ervaring dat een echt of authentiek gedicht iets communiceert voordat je het begrijpt? Laten we dan maar aannemen dat zoiets ook in gewone taal geldt. Maar wat is dat dan precies wat voorafgaat aan begrijpen?
  • Laten we dat eens proberen te verhelderen. Ken je ook andere woorden waarin je iets herkent uit het woord communiceren?
  • Ja, commune bijvoorbeeld, een woonvorm waarin mensen met elkaar gemeenschappelijk bezit delen.
  • Inderdaad, in een commune of communiteit hebben de deelnemers iets gemeenschappelijks.
  • Dan gaat het om bezit of idealen. Maar waar moet ik dan bij communicatie aan denken, dat wij de taal als gemeenschappelijk bezit hebben? Maar ook als mensen dezelfde taal spreken kan er miscommunicatie ontstaan. Dus er moet meer zijn.
  • Misschien kunnen we eens kijken naar andere woorden die op een of andere manier verwant zijn. De stam van communicatie vind je ook terug in het Engelse woord mutual voor ‘wederkerig’, en in het Franse woord municipal dat ‘gemeentelijk’ betekent.
  • Dus communicatie is iets gemeenschappelijk over en weer.
  • Ja, en de stam zit ook in immuun: niet meer vatbaar zijn voor een virus dat ons allen, ‘gemeenschappelijk’, ziek kan maken.
  • Mooie associaties. Maar ik weet nog steeds niet wat er dan gemeenschappelijk is.
  • Misschien helpt dit dan. In woordstudies van Latijnse etymologie staat een mooie beschrijving van wat municipium betekent. Dit woord werd in de Oudheid gebruikt voor het gebied rond Rome, waar steden zich verbonden aan de grote stad Rome, en in ruil voor het recht van bescherming ook bepaalde verplichtingen hadden.
  • Dus dit zou betekenen dat je bij communicatie kunt denken aan wederzijdse rechten en plichten. En dit zeg je op grond van woordstudies en etymologie? Terwijl je zelf al eerder hebt aangegeven dat je daar toch niet ver mee komt als je de huidige betekenis van een woord wilt beschrijven?
  • Hoe zie jij het dan? Heb jij nog andere associaties?
  • Ja. Ik denk bijvoorbeeld aan communicerende vaten. Dus dat in buisjes met water die met elkaar verbonden zijn, het water op hetzelfde peil staat, dat een oorspronkelijk hoogteverschil in vloeistofpeil geëgaliseerd wordt. Maar als dat waterpeil gelijk staat, wat valt er dan nog te communiceren?
  • Nou, misschien is er dan al gecommuniceerd. Misschien betekent communiceren wel: ‘verschillen opheffen’, zoals in gemeenschappelijk bezit in een commune.
  • Het wordt steeds raadselachtiger.
  • En dan te bedenken dat we in een eerder gesprek al hebben gezien dat het onmogelijk is om in het bijzijn van een ander niet te communiceren, net als die communicerende buisjes die het water niet op verschillende hoogte kunnen vasthouden. Vandaar die vaststelling: je kunt niet niet communiceren.
  • Moeten we dan maar leren leven met de ongrijpbaarheid van communicatie?
  • Toch kunnen we erover spreken, zij het alleen in beelden. Bijvoorbeeld communicatie als een ondergronds netwerk van voedzame schimmeldraden voor paddenstoelen, of het beeld van een ‘wood wide web’ waarmee bomen schijnen te communiceren of ...
  • Nee, geen nieuwe beelden meer. Als je nog een uitspraak hebt uit een roman, en dan echt over taal, dan moeten we daarmee maar onze onwetendheid bevestigen.
  • Dan kies ik een citaat waarin de beperktheid van taal wordt benadrukt, maar wel ook het vermoeden van een dieper begrip wordt verwoord – communicatie? Het is afkomstig uit de roman School aan de grens van de Hongaarse auteur Géza Ottlik:

Zonder er veel over nagedacht te hebben had hij er altijd op vertrouwd dat de mensen door een veel dieper en geheimzinniger begrip werden verbonden dan wat woorden en daden konden bewerkstelligen. Hoe weinig die kunnen overbrengen.

Géza Ottlik, School aan de grens, 2003:266

  • Zullen we dan in onze laatste twee gesprekken eens kijken hoe die communicatie vorm krijgt in taal? Dat moet toch zijn in gesprekken als deze. En hoe zit het dan met een debat, een discussie of een dialoog? Verder had je me beloofd om nog een laatste keer terug te komen op de Toren van Babel en de taalverwarring.

39. Debat, discussie, dialoogopenen ▾

Waarin we dan eindelijk de open ruimte van de PROVIDER betreden in een dialoog over gespreksvormen, en NIVEA en LSD smeermiddelen blijken voor echte communicatie.

  • In een van onze eerste gesprekken gaf jij een hedendaagse versie van de Toren van Babel, en die eindigde je als volgt:

Na zoveel woede kreeg de PROVIDER medelijden met de mensheid, en hij sprak: ‘Vroeger leefden de mensen in de verwarring van Babel, en heb ik vanuit Babel de mensheid fysiek verspreid over de hele aarde. Nu leven de mensen in hun eigen Bubbel, in de i van isolement. Ik ben te ver gegaan. Maar mijn naam is PROVIDER! Mijn naam betekent: “Ik zal voorzien”. Ik voorzie open ruimten tussen de een en de ander, om die te betreden.’

  • Wat bedoelde jij eigenlijk met ‘open ruimten tussen de een en de ander, om die te betreden’? Is dat zoiets als de gesprekken die wij voeren?
  • Ik denk dat we af en toe die open ruimte hebben betreden. In onze gesprekken hebben we citaten en voorbeelden uitgewisseld, en elkaar becommentarieerd en vragen gesteld.
  • En hoe zit het met een debat, een discussie, of een dialoog? Zijn dat manieren om de open ruimte te betreden? Mij lijkt de dialoog dan de mooiste vorm van communicatie.
  • En wat is dat dan volgens jou?
  • Woordenboeken zeggen dat het een ‘samenspraak’ is of een ‘tweegesprek’.
  • Nou, vergeet dat ‘tweegesprek’ maar, anders had er wel duoloog gestaan.
  • Is dat dia- dan zoiets als in diafragma, dat er, in de metafoor die we bespraken, licht op de woorden valt?
  • Die betekenis lijkt zeer twijfelachtig. Het zou ook kunnen zijn dat dia- hier ‘van de andere kant’ betekent. De betekenis ervan blijft onzeker. En voor logos hebben wij geen ander woord dan ‘woord’, maar het kan ook zoiets betekenen als ‘beraadslaging’, ‘redenering’ en zelfs ‘bevel’.
  • Zullen we dan eerst maar de makkelijker woorden doen, debat en discussie?
  • Ja, die kun je gemakkelijk uitleggen met onderscheidingen als ‘meer of minder formeel’ of ‘met of zonder publiek’, maar je kunt ook kijken naar de aard van de mentale ruimte tussen de gesprekspartners.
  • Dat moet je uitleggen, ‘aard van de mentale ruimte’.
  • In een debat betreden de gesprekspartners een speelveld waarin ze volgens bepaalde spelregels, onder leiding van een ander, elkaar proberen te overtuigen. Maar in een discussie bestoken gesprekspartners elkaar eerder vanuit de loopgraven van hun eigen gelijk.
  • Dus een debat is meer een spel, en een discussie is meer een schermutseling.
  • Ja, het zijn beide ‘woordenwisselingen’ met winnaars en verliezers.
  • En als dat niet gebeurt, als je steeds opnieuw een debat of een discussie aangaat, zonder elkaar te overtuigen?
  • Tja, dan zijn standpunten ‘hangpunten’ geworden. En iemand die zijn hangpunten blijft herhalen, is als een hond die telkens weer zijn poot oplicht om zijn domein af te bakenen. Laten we maar zeggen dat dat een ‘lage vorm’ van communicatie is.
  • Oké, maar nu het verschil met dialoog. We kennen de dialoog toch vooral als een gespreksvorm uit de Oudheid, als een inzicht gevend gesprek bij een maaltijd (met een goed glas) uit de tijd van filosofen als Socrates en Plato?
  • Ja, ook die gedachtewisselingen worden dialogen genoemd. Maar in zo’n ‘socratische dialoog’ heeft de gesprekspartner doorgaans alleen maar een bijrol. Die moet dan antwoord geven op vragen zodat een bepaald inzicht duidelijk wordt. Ik zie een dialoog liever als een gezamenlijke poging om inzicht te verwerven, waarbij je er altijd van uitgaat dat ook de ander iets te vertellen heeft, ook al begrijp je dat op dat moment nog niet.
  • Hè bah, dat doet me denken aan gedragsadviezen van gespreksleiders in conflictsituaties, die adviezen die dan zo ‘concreet’ verwoord worden met ‘aansprekende’ letterwoorden als LSD voor luisteren, samenvatten, doorvragen, of NIVEA: niet invullen voor een ander.
  • Ja, jammer van die afleidende afkortingen, maar als gesprekspartners dit over en weer zouden doen, dan komen we misschien dichter bij ‘de echte communicatie’, zoals jij dat eerder noemde.
  • En zo wil jij betekenis geven aan het woord dialoog?
  • We hebben nog één gesprek.

40. Zeven kenmerken van een dialoogopenen ▾

Waarin het verschil tussen dialoog en een gewone constructieve conversatie duidelijk wordt, stiltes veelzeggend kunnen zijn en onze taalfilosofen afscheid nemen met een buiging.

  • Laten we deze serie besluiten met een verkenning van het woord dialoog. Ik heb zeven mogelijke kenmerken verzameld.
  • Dus jij gaat tot slot een monoloog houden over een dialoog?
  • Onderbreek me, of zie het als toegift. Ik begin met kenmerk 1: Gezamenlijke ruimte.
  • Bedoel je dan die eerder besproken ‘ruimte’ die gesprekspartners kunnen betreden? Maar dat geldt toch ook voor en debat of een discussie?
  • In een debat is de ruimte eerder een speelveld met ieder een eigen helft, en in een discussie is er eerder een leegte tussen de loopgraven van waaruit je gaten kunt schieten in andermans betoog. Maar in een dialoog ervaren de gesprekspartners de ruimte veel meer als gezamenlijk. Ik denk dat daarop ook het synoniem samenspraak wijst.
  • Oké ... maar dit vind ik wel een heel vaag ervaringskenmerk.
  • Dat zijn de volgende eveneens. In een dialoog speelt ook de persoon achter het woord een grote rol. In een debat of een discussie kun je min of meer toevallige tegenstanders hebben, met kant-en-klare meningen. Maar in een dialoog gaat het juist ook om de personen zelf, die over een onderwerp inzichten uitwisselen en zo tot dieper inzicht proberen te komen. Voor mij is kenmerk 2 Uitwisseling van persoonlijke inzichten.
  • Eerlijk gezegd hoor ik tot nu toe niet zo veel verschillen met een normale conversatie.
  • Ja, maar in een normale conversatie kunnen onderwerpen op allerlei manieren behandeld worden, kunnen belangen botsen, kunnen ook allerlei andere triviale elementen een rol spelen: nieuwsfeitjes, anekdotes, roddels enzovoort, enzovoort. In een dialoog gaat het eerder om het zoeken naar het beste gezamenlijk oordeel. Daarom is voor mij kenmerk 3 Zoekend spreken.
  • Dus tot nu toe hebben we: gesprekspartners die in een gezamenlijke ruimte met persoonlijke inzichten zoekend spreken. Dan zou je tot ook genoeg hebben aan een omschrijving als ‘constructieve conversatie’?
  • Nog vier te gaan. Voor mij is kenmerk 4 Verlangen naar verbinding. De gesprekspartners hebben de intentie om te zoeken naar verbinding, waarin de verschillen kunnen blijven bestaan, zelfs als dat neerkomt op ‘agree to disagree’. En daar komt dan bij kenmerk 5: Verrijking over en weer. Het gaat in een dialoog niet om overtuigen, maar om een verrijking in ‘geven en ontvangen’, zodat gesprekspartners beiden kunnen zeggen dat ze zichzelf en de ander beter hebben leren kennen.
  • Dus jij zegt eigenlijk iets over een voorwaarde en een resultaat. Een dialoog kan pas ontstaan uit verlangen naar verbinding. En je kunt pas achteraf van een dialoog spreken, als je kunt vaststellen dat je op een of andere manier verrijkt bent.
  • Maar dat verlangen brengt een dialoog zelf ook verder. En ook tijdens een dialoog moet je al het idee hebben dat je, over en weer, op een of andere manier verrijkt wordt.
  • En hoe zit het dan met de taal en de communicatie tijdens zo’n dialoog? Daar gingen toch al onze gesprekken over?
  • In taal verschilt een dialoog niet van andere soorten gesprekken. Wel zie ik nog twee bijzondere kenmerken. Voor mij is kenmerk 6 Gezamenlijke stilte. In een ‘normale conversatie’ behoort de stilte altijd bij één gesprekspartner. Als jij mij een vraag stelt, en ik blijf even stil, dan is die stilte eigenlijk van mij, omdat ik aan de beurt ben voor een antwoord. Of als jij tijdens een opmerking even stil valt met ‘eh’, dan is die stilte eigenlijk van jou, omdat jij nog aan het zoeken bent naar woorden. Maar er bestaat ook een stilte waarin niemand aan de beurt is om iets te zeggen, een gezamenlijke stilte waarin iemand iets kan zeggen zonder een ander in de rede te vallen of voor zijn beurt te praten.
  • Maar zo’n stilte blijft dan toch nietszeggend?
  • Toch vind ik dat ook stilte kan spreken. De stilte na gezamenlijk musiceren als het geluid nog naklinkt, de stilte als je voelt dat je samen zwijgend tot een inzicht groeit.
  • O, bedoel je dan ook over en weer weten dat je samen naar het haardvuur kijkt zonder de verplichting te voelen om de stilte te doorbreken?
  • Precies! Goed, nog een laatste poging dan om de dialoog te typeren. Terug naar die gesprekspartners in de gezamenlijke ruimte. Hoe staan die daar? Ja, die staan rechtop in een debat, of in de aanvalshouding in een discussie. Maar wat zou er gebeuren in communicatie wanneer je eerst een buiging voor elkaar maakt, en ook vanuit zo’n houding met elkaar blijft spreken? Een buiging als teken van respect, omdat je de ander echt wilt ontmoeten. Zo’n grondhouding, excuus voor het woord, lijkt mij eigenlijk de beste karakteristiek voor een dialoog. Daarom kies ik als kenmerk 7 Communicatie in buiging.
  • Daarover zijn nog veel gesprekken mogelijk. Maar laten we nu dan maar afscheid nemen van elkaar met een buiging. En laten we vooral ook een buiging maken voor de lezer die hopelijk enig begrip van onbegrip heeft gekregen in onze veertig taalfilosofische gesprekken over communicatie.